Overervingsmechanismen - intermediair en codominant

Overervingsmechanismen - intermediair en codominant + geslachtsgebonden
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurwetenschappenSecundair onderwijs

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Overervingsmechanismen - intermediair en codominant + geslachtsgebonden

Slide 1 - Tekstslide

Bekijk onderstaande filmpjes en duid kernwoorden aan in je cursus (pagina 1.14-1.15).

Slide 2 - Tekstslide

3

Slide 3 - Video

oef 12 p 1.22

Een kruising tussen een grijze hen en een grijze haan geeft dit resultaat: 16 grijze, 8 zwarte en 8 witte kippen. Wat is daarvoor de meest voor de hand liggende verklaring?
A
grijs is dominant over zwart
B
wit en zwart zijn recessief
C
grijs is een intermediair kenmerk
D
dit is een geval van codominante allelen

Slide 4 - Quizvraag

01:23
Wat is het genotype van een roze bloem?
A
RR
B
WW
C
RW
D
roze

Slide 5 - Quizvraag

01:37
Welke mogelijkheden van gameten heeft een roze bloem?
A
100% roze
B
50% R en 50% W
C
75% R en 25% W
D
25% R en 75% W

Slide 6 - Quizvraag

03:10
Rode en witte bloemen geven roze bloemen (toch bij de Japanse wonderbloem). Dit noemt men een intermediair kenmerk.

Stel dit had codominant geweest. Wat had je dan waarschijnlijk gezien als je een rode bloem met een witte bloem kruist?
A
100% roze
B
100% rood
C
100% rode en witte vlekjes
D
100% wit

Slide 7 - Quizvraag

4

Slide 8 - Video

00:07
Welke bloedgroepen zijn er?
A
A en B
B
A, B en O
C
A, B, O en AB
D
AO, AB en BO

Slide 9 - Quizvraag

02:05
Je hebt bloedgroep O. Van wie kan je bloed krijgen?
A
iedereen
B
alleen van O
C
alleen van AB
D
alleen van A of B

Slide 10 - Quizvraag

03:13
Als je bloedgroep AB hebt, dan heb je zowel het allel voor het eiwit A én het allel voor het eiwit B.

Hoe noem je dit type overerving?
A
dominant / recessief
B
codominant
C
intermediair
D
geslachtsgebonden

Slide 11 - Quizvraag

03:27
Welke genotypes geven iemand met bloedgroep A?
A
AA en Ao
B
AA en AB
C
AA en oo
D
AA en ABo

Slide 12 - Quizvraag

oef 10 p 1.21
Een man met bloedgroep AB huwt met een vrouw met bloedgroep O. Welke bloedgroep kunnen de kinderen hebben?



A
AB en O
B
A, B, AB en O
C
A en B
D
A, B en O

Slide 13 - Quizvraag

Maak de oefeningen 7, 8 en 11 p 1.21 en 1.22 op een apart blad (schrijf je naam hierop). Deze oefeningen geef je de volgende les af.

Slide 14 - Tekstslide

Bekijk onderstaand filmpje en neem nota's op een apart blad (pagina 1.15-1.18).

Slide 15 - Tekstslide

5

Slide 16 - Video

00:09
Wat is het synoniem van een karyotype?
A
chromosomenkaart
B
homologe chromosomen
C
genenparen
D
diploïd

Slide 17 - Quizvraag

00:14
Hoe zie je in een chromosomenkaart dat het een vrouw is?
A
twee keer X
B
twee keer Y
C
één keer X, één keer Y
D
kan je niet zien

Slide 18 - Quizvraag

05:08
Wat is het genotype van deze mama?
A
één keer het allel voor hemofilie en één keer het allel voor geen hemofilie
B
één keer het allel voor hemofilie op de X en een Y
C
twee keer het allel voor hemofilie
D
één keer het allel voor geenhemofilie op de X en een Y

Slide 19 - Quizvraag

06:21
Welk geslacht heeft dit kindje?
A
vrouwelijk
B
mannelijk

Slide 20 - Quizvraag

06:50
Wat kan je besluiten? Wat is het beste besluit?
A
25%
B
De zonen hebben geen hemofilie, de dochters hebben 50% kans op heterozygoot
C
De dochters zijn allemaal in orde. De zonen hebben 50% kans op heterozygoot te zijn.
D
100% van de dochters heeft geen hemofilie; 50% van de zonen wel

Slide 21 - Quizvraag

Maak de oefeningen 13 en 14 p 1.22 op een apart blad (schrijf je naam hierop). Deze oefeningen geef je op het einde van de les af.

Slide 22 - Tekstslide

Heb je alles begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Als je één van de 3 eerste emoji's hebt aangeduid, stel hier je vraag dan.

Slide 24 - Open vraag