Schrijf de werkwoorden en de woorden van tijd over
1) Er was eens een man, Abud, hij wandelde in het bos.
2) Nu eet Andrea lekkere soep met verse groenten.
3) Vroeger waren Ariana en Andrea niet blij.
4) Gisteren at Ali rijst met kip.
5) Volgende week zal het sneeuwen.
6)Vanmorgen scheen de zon door mijn raam.
7) Nycolle moet straks een brief schrijven.
8) Wiam is nu een beetje moe.
9) Eergisteren gingen Kennedy en George naar de bibliotheek.
10)Vandaag ben ik blij.
11)Er was eens een jongen, Abud, hij ging naar een arm dorp.
12)Nu is Sancler in het dorp.
13)Later zal Abla een boek schrijven.
14)Vandaag is het feest.