P3 - Argumentatie (1)

Welkom 3G! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 3G! 
Ga lekker zitten volgens de plattegrond. 

Leg het volgende vast op tafel:
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze les
P3 - Argumentatiestructuren

Aan het eind van de les:
  • kun je onderscheid maken tussen standpunt en argument;
  • kun je onderscheid maken tussen feitelijke en waarderende argumenten;
  • kun je een argumentatie weergeven in een blokjesschema.

Slide 4 - Tekstslide

Theorie klas 2
  • Onderwerp en hoofdgedachte
  • Inleiding, middenstuk en slot 
  • Tekstverbanden (10) en signaalwoorden
  • Feit, mening en argument
  • Hoofd- en bijzaken 



Slide 5 - Tekstslide

Inleiding (1)
De inleiding van een tekst heeft twee functies: 
  1. de lezer nieuwsgierig maken 
  2. onderwerp introduceren

Inleiding kan uit één of twee alinea's bestaan, soms zelfs meer.

Slide 6 - Tekstslide

Slot
Het slot van een tekst kan uit een of meer alinea's bestaan. 
  • Bevat vaak de hoofdgedachte van de tekst (het antwoord op de hoofdvraag, een herhaling van het standpunt of de oplossing voor het probleem)
  • Vaak is de hoofdgedachte een conclusie of een samenvatting. Eventueel aangevuld met een aanbeveling (advies) of een toekomstverwachting.
  • Signaalwoorden: daarom, kortom, al met al, dus 
  • Soms sluit het slot aan bij de inleiding, zodat de tekst mooi 'rond' is.

Slide 7 - Tekstslide

Argumentatie

Slide 8 - Woordweb

Argumentatie
De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.


Standpunt + argument noemen we een argumentatiestructuur.

Standpunt: Pizza is mijn lievelingseten.
Argument 1: ?
Argument 2: ?

Slide 9 - Tekstslide

Argumentatie
Er zijn twee soorten argumenten:
  • feitelijke (objectieve) argumenten;
  • waarderende (subjectieve) argumenten.

Slide 10 - Tekstslide

Argumentatie
Feitelijke argumenten:
  • deze argumenten kun je controleren;
  • deze argumenten zijn waar of niet waar.

Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen. Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.

Slide 11 - Tekstslide

Argumentatie
Waarderende argumenten:
  • deze argumenten kun je niet controleren;
  • over deze argumenten kun je van mening verschillen.

Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!

Slide 12 - Tekstslide

Argumentatie
Er zijn twee soorten argumenten:

  • feitelijke argumenten;
  • waarderende argumenten.

Let goed op: Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.

Slide 13 - Tekstslide

Argumentatie
Klimaatverandering ontstaat niet door de mens, het is gewoon de loop der dingen. Wetenschappelijk onderzoek geeft namelijk aan dat de mens geen invloed heeft op het klimaat.

  • Wat is het standpunt en wat zijn de argumenten?
  • Kun je het argument controleren? 

Slide 14 - Tekstslide

OPDRACHT
Pak je boek, een schrift en een pen. Maak in duo's opdracht 1.
timer
7:00

Slide 15 - Tekstslide

Argumentatie
Een schrijver kan zijn standpunt met één of meer argumenten onderbouwen. Er zijn verschillende argumentatiestructuren:
  • enkelvoudige argumentatie;
  • nevenschikkende argumentatie;
  • onderschikkende argumentatie.

Slide 16 - Tekstslide

Argumentatie

Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening met een argument. 

                                               mening
                                                     ↑
                                             argument

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Argumentatie

Nevenschikkende argumentatie: een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.

                                          mening
                                               ↑
                      argument 1 ↔ argument 2

Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Argumentatie

Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.

                                 mening
                                      ↑
                               argument
                                       ↑
                               argument

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Argumentatie
Als een schrijver één of meer argumenten met een nevenschikkende argumentatie ondersteunt, is er sprake van onder- en nevenschikkende argumentatie

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag!
Opdracht 2 en 3
Cursus 1 - Leesvaardigheid- P3 Argumentatie

Klaar?
  • maak een samenvatting
  • oefen extra via NN Online

timer
25:00

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
Donderdag 5 december:

Slide 25 - Tekstslide