Oefenen Chap 5 - ontkenning & werkwoorden

Oefenen 
Ontkenning, werkwoorden 
(oa stof op SO)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Oefenen 
Ontkenning, werkwoorden 
(oa stof op SO)

Slide 1 - Tekstslide

Waar ga je naar op zoek als je een zin ontkennend moet maken
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
persoonsvorm
D
gezegde

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

Maak ontkennend
Le garçon est grand
A
Le garçon ne est grand
B
Le garçon n'est pas grand
C
Le garçon grand ne pas
D
Le garçon ne pas grand

Slide 4 - Quizvraag

méér ontkenningen?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Ik wil niets eten!
A
Je NE veux JAMAIS manger
B
Je NE veux PLUS manger
C
Je NE veux PAS manger
D
Je NE veux RIEN manger

Slide 8 - Quizvraag

Ik heb GEEN pijn MEER in mijn arm
(= niet meer)
A
Je N'ai PAS ENCORE mal au bras
B
Je N'ai PLUS mal au bras
C
Je N'ai JAMAIS mal au bras
D
Je N'ai PAS mal au bras

Slide 9 - Quizvraag


Mijn broer is NOOIT ziek
A
Mon frère N'est PAS malade
B
Mon frère N'est PAS ENCORE malade
C
Mon frère N'est PLUS malade
D
Mon frère N'est JAMAIS malade

Slide 10 - Quizvraag

Zij eet NIKS
A
Elle NE mange PLUS
B
Elle NE mange PAS
C
Elle NE mange RIEN
D
Elle ne mange JAMAIS

Slide 11 - Quizvraag

Ik ben NOOIT ziek.
A
Je NE suis PAS malade
B
Je NE suis PLUS malade
C
Je NE suis JAMAIS malade
D
Je NE suis PAS ENCORE malade

Slide 12 - Quizvraag

les verbes
en -er 
faire
aller
être
avoir

Slide 13 - Tekstslide

ik
jij
hij
zij
men/we
wij
jullie/u
zij(m)
zij (v)
Les pronoms personnels
- persoonlijk voornaamwoorden.
Je
Elles
Nous
il
Tu
Elle
Vous
ils
On

Slide 14 - Sleepvraag

danser
dansen
Je / J'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
Werkwoorden op -ER. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
danse
dansent
dansons
danse
danses
dansez

Slide 15 - Sleepvraag

avoir
être
faire
aller
gaan
hebben
zijn
doen/maken

Slide 16 - Sleepvraag

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
Être (zijn)
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 17 - Sleepvraag

Le verbe: avoir
nous avons
Tu as
J'ai
vous avez
Ils ont
vous avez
ik heb
jullie hebben
wij hebben
jij hebt
zij hebben(mmv)
jullie hebben

Slide 18 - Sleepvraag

Aller
Gaan 
Je 
Ik ga
Tu 
Jij gaat
Il / elle  
Hij / zij ga
on 
wij gaan
nous 
wij gaan
vous 
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles 
zij gaan
Verbe "Aller" 
vas
va
vont
allons
vais
allez
va

Slide 19 - Sleepvraag

Le verbe: faire!
Font
Faites
Fais
Fait
Faisons
Fais
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Slide 20 - Sleepvraag

Hij is groot
A
il a grand
B
il est grand
C
elle as grande
D
il es grand

Slide 21 - Quizvraag

ZIJ HEEFT een hond
A
il AS un chien
B
il ES un chien
C
elle EST un chien
D
elle A un chien

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal:
Hij gaat naar school
A
Elle est à l'école
B
Il va à l'ecole
C
Il vais à l'école
D
Il a à l'école

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal:
Jullie maken het huiswerk
A
Vous FAITEZ les devoirs
B
Vous FAISONS les devoirs
C
Vous FONT les devoirs
D
Vous FAITES les devoirs

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal
Wij gaan naar Frankrijk
A
On ALLA en France
B
On VA en France
C
On VAIS en France
D
On ALLEZ en France

Slide 25 - Quizvraag

Hij HEEFT hoofdpijn
A
Il AS mal à la tête
B
Il EST mal à la tête
C
Elle A mal à la tête
D
Il A mal à la tête

Slide 26 - Quizvraag

Jullie zijn ziek
A
Nous SOMMES malade
B
Vous SOMMES malade
C
Vous AVEZ malade
D
Vous ÊTES malade

Slide 27 - Quizvraag

Zij HEBBEN niets gegeten
A
ils n' ONT rien mangé
B
ils ne SONT rien mangé
C
ils ne FONT rien mangé
D
ils ne VONT rien mangé

Slide 28 - Quizvraag

Zij doen niks
A
Elles n' ONT rien
B
Elles ne VONT rien
C
Elles ne SONT rien
D
Elles ne FONT rien

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide