Lezen en Literaire begrippen - les 5a

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Literaire begrippen
  • 3 PAK 

Slide 2 - Tekstslide

Literaire begrippen
Ik kan verschillende soorten personages onderscheiden en beoordelen.

Slide 3 - Tekstslide

Personages of verhaalfiguren
Er bestaan geen verhalen zonder personages. Het belangrijkste personage, degene over wie het hele verhaal gaat, is de. Je weet wat de hoofdpersoon hoort, ziet, denkt en voelt. 

De overige personages zijn bijfiguren

Je kunt op de directe of indirecte wijze informatie krijgen over de verhaalfiguren. Bij de directe wijze beschrijft de schrijver (zelf of door een verhaalfiguur) het uiterlijk en innerlijk van een personage. Bij de indirecte wijze krijg je de informatie doordat je leest hoe een figuur handelt en wat hij voelt en denkt. Je verzamelt de informatie dus zelf.



Slide 4 - Tekstslide

Karakter of Round character
Een karakter of een round character is een verhaalfiguur dat uitgebreid wordt beschreven en in de loop van het verhaal een ontwikkeling doormaakt. Hij heeft bijvoorbeeld een hekel aan nerds, maar komt er later achter dat nerds heel aardig en gevoelig kunnen zijn.

Een karakter is onvoorspelbaar. Het ligt voor de hand dat de hoofdpersoon in een verhaal een karakter is, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. In avonturenverhalen ontwikkelt het hoofdpersonage zich vaak nauwelijks.



Slide 5 - Tekstslide

Type of flat character en karikatuur
Bijfiguren die nauwelijks worden uitgewerkt, zijn typen of flat characters. Deze figuren worden niet uitgebreid beschreven en ontwikkelen zich niet. Hierdoor krijg je een eenzijdig beeld van zo'n figuur, vaak gekenmerkt door één eigenschap. Dat maakt een type voorspelbaar. Bijfiguren zijn vaak typen.

Als bepaalde kenmerken van typen overdreven worden, heb je te maken met een karikatuur. Deze overdrijving van een bepaalde eigenschap kan een humoristisch effect hebben.



Slide 6 - Tekstslide

Verhaalfiguren beoordelen
Als je een tekst leest, heb je daarover een mening. Dat geldt ook voor de verhaalfiguren die je in een verhaal ontmoet. Tijdens het lezen vorm je een mening over de personages. Je vindt ze bijvoorbeeld prettig, interessant of humeurig.

Met sommige personages wil je niets te maken hebben, maar met andere kun je je identificeren, waardoor het net lijkt alsof je het verhaal zelf meemaakt.



Slide 7 - Tekstslide

Verhaalfiguren beoordelen
Verhaal figuren kun je op twee manieren benaderen:

1) Psychologisch
Je kijkt hoe een verhaalfiguur handelt en beoordeelt hem op gedrag in specifieke omstandigheden. Je vraag je af of het gedrag past bij het personage.





Slide 8 - Tekstslide

Verhaalfiguren beoordelen
2) Normen en waarden
Je gaat uit van wat je zelf zou doen. Als jij waarden als 'trouw' en 'respect' belangrijk vindt en je hebt als norm dat je eerlijk moet zijn, zul je een overspelig personage waarschijnlijk negatief beoordelen.

Beoordelingswoorden: aardig, gemeen, achterdochtig, goedgelovig, actief, lui, angstig, zelfverzekerd, ambitieus, niet eerzuchtig, assertief, onzeker, gelukkig, verstandig, somber, slim, fatsoenlijk, ...





Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1 (blz 179)
  1. Wat is er in Magnus' leven veranderd?
  2. Hoelang geleden heeft deze verandering plaatsgevonden?
  3. Citeer een zin die het huidige bestaan van Magnus goed samenvat.
  4. Welke fase van het conflictmodel wordt in tekst 1 beschreven? Licht je antwoord toe.
  5. Wat voor iemand denk je dat Magnus is? Noem drie steekwoorden. 

Slide 10 - Tekstslide

3 PAK - Hoofdstuk 5
  1. Wie zijn de hoofd- en bijpersonen? Wat weten we over hen
  2. Hebben we te maken met karakters of typen?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide