In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Overtuigende teksten schrijven
Instructiemoment
Slide 1 - Tekstslide
Planning
5 min lezen
herhaling
instructie
zelfstandig aan de slag
timer
5:00
Slide 2 - Tekstslide
Na deze instructie:
* Heb je de regels voor de werkwoordspelling kort herhaald.
* Heb je de opbouw van een tekst herhaald. * Ken je het belang van een schrijfplan.
* Weet je aan welke eisen een alinea voldoet.
Slide 3 - Tekstslide
Wat is de juiste vorm van het werkwoord in tegenwoordige tijd? Hij (dansen) de tango.
Slide 4 - Open vraag
Wat is de juiste vorm van het werkwoord? (drinken) jij graag thee?
A
drink
B
drinkt
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van het werkwoord? Hij (landen) op Schiphol.
A
land
B
landt
Slide 6 - Quizvraag
Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd? Wij (zetten) de pot op tafel.
Slide 7 - Open vraag
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord? Hij heeft haar (beschermen)
A
beschermd
B
beschermt
Slide 8 - Quizvraag
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord? Ik heb (schaatsen).
Slide 9 - Open vraag
Wat vind jij: Het aantal uur gym op school moet verdubbeld worden
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quizvraag
Standpunt en argumenten
Je hebt net je standpunt bepaald over het aantal uur gym op school.
Een standpunt is je mening over een onderwerp.
Je kunt je mening onderbouwen met argumenten. Dat zijn redenen waarom je iets vindt.
Slide 11 - Tekstslide
Formuleer nu een argument bij je standpunt over gym
Slide 12 - Open vraag
Welke woorden gebruik je?
Standpunt
Ik vind dat...
Ik ben van mening dat...
Volgens mij....
Argument
Want....
Immers....
Een reden hiervoor is dat....
Slide 13 - Tekstslide
Sleepvraag
In de volgende slide zie je een sleepvraag.
Sleep de naam van het tekstdeel naar het juiste stuk in de tekst.
Slide 14 - Tekstslide
Inleiding
Middenstuk
Slot
Slide 15 - Sleepvraag
Schrijfplan
In een schrijfplan vul je in wat het
onderwerp, het
tekstdoel en de hoofdgedachte
van je tekst zijn. Dan schrijf je van
elke alinea het deelonderwerp
op. Daarachter schrijf je in
steekwoorden de informatie die je
hebt gevonden.
Slide 16 - Tekstslide
Opdelen in alinea's
Het schrijven van alinea's is nu niet moeilijk meer: - Schrijf de belangrijkste zin aan het begin of het eind van de alinea.
- Schrijf de woorden onder "aanvullende informatie" in goede zinnen uit.
> Waarom bestaat je middenstuk uit verschillende alinea's?
Slide 17 - Tekstslide
Eisen alinea's
Elke alinea snijdt een nieuw (deel)onderwerp aan. De (deel)onderwerpen staan op een logische volgorde.
Elke alinea heeft een kernzin. Een kernzin bevat de belangrijkste informatie, de kern van wat je wilt zeggen in die alinea. De overige zinnen zijn een toelichting of een voorbeeld.
Een alinea is niet te lang of te kort. Een alinea bestaat gemiddeld uit zes zinnen. Een alinea die uit één zin bestaat is geen goede alinea. Vaak hoort deze zin nog bij de alinea ervoor of bij de alinea erachter.
Elke alinea begint op een nieuwe regel.
Slide 18 - Tekstslide
Nu zelf aan de slag!
Je maakt in je schrift: Schrijven H4 startopdracht plus opdracht 1 tot en met 4
Dit is huiswerk voor de 1e les van volgende week.
Succes
Slide 19 - Tekstslide
Wat heb je in deze les geleerd en waardoor heb je dat geleerd?