Adjectives goede versie

Adjectives
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Adjectives

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Zoals je weet bestaat er in het Engels een vaste woordvolgorde: wie / doet / wat / waar / wanneer.

 

He - watched - a film - on television - last weekend.

Wie - doet - wat - waar - wanneer

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Je kunt ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.

He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.

Slide 5 - Tekstslide

Soms zet je een adjective achter het werkwoord. In dat geval geeft de adjective extra informatie over het onderwerp. 
Dit kan bij werkwoorden zoals to be, look, appear en seem.
  

She looks amazing in my new dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their singing careers.

Slide 6 - Tekstslide

I like pink cotton candy
A
yes
B
no

Slide 7 - Quizvraag

He has written a letter
A
yes
B
no

Slide 8 - Quizvraag

My dad has brown shoes
A
yes
B
no

Slide 9 - Quizvraag

My mom has a beautiful necklace
A
yes
B
no

Slide 10 - Quizvraag

I like to ride my blue bike
A
yes
B
no

Slide 11 - Quizvraag

Where should the adjective 'fun' be?

They wear dresses to those parties.


A
Tussen they en wear
B
Tussen wear en dresses
C
Tussen dresses en to
D
Tussen those en parties

Slide 12 - Quizvraag

Put the adjective 'happy' on the right position in the sentence.
The dog ran to catch the ball.

Slide 13 - Open vraag

Put the adjective 'stinky' on the right position in the sentence.
Skunks can spread smells.

Slide 14 - Open vraag

My friends have a ... hide-out place.
This ... comedy in set in Los Angeles in 1990.
She is ...! She makes so many jokes.
The ... Harry Potter movies was the best.
romantic
first
hilarious
secret

Slide 15 - Sleepvraag

who
does
what
where
when
my friend
yesterday
drove
her car
in town

Slide 16 - Sleepvraag

who
does
what
where
when
when she was younger
in Hollywood
was
my mom
an actress

Slide 17 - Sleepvraag

Put in the correct order
her bike
to school
drove
Sandra
last Saturday

Slide 18 - Sleepvraag

Type the number where the adjective belongs:
She was (1) a (2) model (3) when she was (4) younger. (beautiful)

Slide 19 - Open vraag

Type the number where the adjective belongs:
(1) Ben is (2) baby (3).
((an) adorable)

Slide 20 - Open vraag