Herhalen voor proefwerk
1 / 21
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Schone lucht is een
A
mengsel
B
zuivere stof
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de luchtdruk?
A
De kracht die wind uitoefent.
B
De hoeveelheid lucht.
C
De druk die lucht op een voorwerp uitoefent.
D
De druk die een voorwerp op lucht uitoefent.
Slide 3 - Quizvraag
Uit welke stof zit er NIET in de lucht
A
zuurstof
B
stikstof
C
koolstofmono-oxide
D
koolstofdioxide
Slide 4 - Quizvraag
Welke soort stof bevindt zich het meeste in de lucht
A
stikstof
B
zuurstof
C
koolstofmono-oxide
D
koolstofdioxide
Slide 5 - Quizvraag
Wat is nodig voor een goede verbranding?
A
Brandstof, koolstof en zuurstof
B
Hitte, zuurstof en koolstofdioxide
C
Brandstof, zuurstof en hitte
D
Zuurstof, brandstof en koolstofdioxide
Slide 6 - Quizvraag
Bij volledige verbranding ontstaat:
A
Zuurstof en brandstof
B
Stikstof
C
Koolstofdioxide en waterdamp
D
Vuur en rook
Slide 7 - Quizvraag
Koolstofdioxide kunnen we aantonen met:
A
jodium
B
kalkwater
C
zuurstof
D
vuur
Slide 8 - Quizvraag
De luchtlaag rondom de aarde heet
A
atmosfeer
B
dampkring
C
condens
D
stuwdam
Slide 9 - Quizvraag
Hoe noem je een ruimte waar geen lucht in zit?
A
Luchtledig
B
Vacuum
C
Lage Luchtdruk
D
Hoge Luchtdruk
Slide 10 - Quizvraag
Hoe meet je luchtdruk?
A
Luchtdrukmeter
B
Barometer
C
Thermometer
D
Isobarenmeter
Slide 11 - Quizvraag
Lucht stroomt altijd van
A
noord naar zuid
B
zuid naar noord
C
hoge luchtdruk naar lage luchtdruk
D
lage lucht druk naar hoge luchtdruk
Slide 12 - Quizvraag
Bij welke luchtdruk hebben we vaak te maken met bewolking en neerslag?
A
Hoge luchtdruk
B
Lage luchtdruk
C
Dat maakt niet uit
Slide 13 - Quizvraag
Hoe verandert de luchtdruk als je een berg opklimt?
A
De luchtdruk neemt toe
B
De luchtdruk blijft hetzelfde
C
De luchttdruk neemt af
D
Dat hangt van de wind af
Slide 14 - Quizvraag
De luchtdruk duwt de hele dag op je lichaam. Toch worden je longen niet in elkaar geduwd. Dat komt doordat..
A
de luchtdruk groter is dan de tegendruk
B
de tegendruk groter is dan de luchtdruk
C
de luchtdruk en tegendruk even groot zijn
Slide 15 - Quizvraag
Leg uit waarom het kouder aanvoelt als het waait.
timer
1:00
Slide 16 - Open vraag
Hoe waait de wind rond een lagedrukgebied op het noordelijk halfrond?
A
linksom
B
rechtsom
C
parallel aan de isobaren
Slide 17 - Quizvraag
Hoe heten de 'lijnen van constante druk' die je op een weerkaart ziet?
A
Isolatoren
B
Druklijnen
C
Isothermen
D
Isobaren
Slide 18 - Quizvraag
Welke begrip geeft de maximale hoeveelheid waterdamp in de lucht aan?
A
isobaar
B
convectiestroming
C
condensatieniveau
D
dauwpunt
Slide 19 - Quizvraag
Hoe meer waterdamp de lucht bevat, des te [..........] ligt het dauwpunt.
Vul het juiste antwoord in.
Vul het juiste antwoord in.
A
lager
B
hoger
C
verder
D
beter
Slide 20 - Quizvraag
Welke begrip geeft aan op welke hoogte een wolk ontstaat?
A
isobaar
B
convectiestroming
C
condensatieniveau
D
dauwpunt
