Lenzen par 4

Welke afstanden horen
bij de nummers
1, 2 en 3
A
1 = voorwerpsafstand 2 = brandpuntsafstand 3 = beeldafstand
B
1 = voorwerpsafstand 2 = beeldafstand 3 = brandpuntsafstand
C
1 = beeldafstand 2 = voorwerpsafstand 3 = brandpuntsafstand
D
1 = brandpuntsafstand 2 = beeldafstand 3 = voorwerpsafstand
1 / 10
volgende
Slide 1: Quizvraag
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welke afstanden horen
bij de nummers
1, 2 en 3
A
1 = voorwerpsafstand 2 = brandpuntsafstand 3 = beeldafstand
B
1 = voorwerpsafstand 2 = beeldafstand 3 = brandpuntsafstand
C
1 = beeldafstand 2 = voorwerpsafstand 3 = brandpuntsafstand
D
1 = brandpuntsafstand 2 = beeldafstand 3 = voorwerpsafstand

Slide 1 - Quizvraag

Wanneer er bij een lens een reëel beeld ontstaat dan:
A
is v < f
B
is b < f
C
is v> f
D
is V = f

Slide 2 - Quizvraag

Sleep de gekleurde vakken naar de juiste afbeelding.
v > f
v = f
v < f

Slide 3 - Sleepvraag

Wanneer krijg je een virtueel beeld?
A
Als v > f
B
Als v < f
C
Als v = f
D
Als b = f

Slide 4 - Quizvraag

Welk soort beeld ontstaat er wanneer v > f ?
A
Een reëel beeld.
B
een virtueel beeld.
C
Een beeld in het oneindige.
D
Geen beeld.

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer er achter een lens een reëel beeld ontstaat dan:
A
Wordt er een bolle lens gebruikt waarbij b < f.
B
Wordt er een holle lens gebruikt waarbij b < f.
C
Wordt er een bolle lens gebruikt waarbij v < f.
D
Wordt er een holle lens gebruikt waarbij v < f.

Slide 6 - Quizvraag

Bij gebruik van een bolle lens met een brandpuntsafstand van 23 cm ontstaat er een scherp reëel beeld. Wat kun je met zekerheid zeggen over de voorwerpsafstand?
A
Deze is 23 cm.
B
Deze is kleiner dan 23 cm.
C
Deze is 46 cm.
D
Deze is groter dan 23 cm.

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer een bolle lens als vergrootglas wordt gebruikt dan:
A
kijk je naar een reëel beeld.
B
Kijk je naar een virtueel beeld.
C
is het beeld kleiner dan het voorwerp.
D
is het beeld dichterbij de lens dan het voorwerp.

Slide 8 - Quizvraag

Wanneer er achter een lens een reëel beeld ontstaat dan:
A
staat het beeld op de kop (t.o.v. het voorwerp).
B
dan is het beeld 180 graden gedraaid (t.o.v. het voorwerp).
C
is het beeld horizontaal gespiegeld (t.o.v. het voorwerp).
D
is het beeld verticaal gespiegeld (t.o.v. het voorwerp).

Slide 9 - Quizvraag

Lenzen par 6

Slide 10 - Tekstslide