afronden 4.2 en UL 4.6

• Biologie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

planning=

• afronden doelen 4.2
• nieuwe doelen 4.6
• uitleg nieuwe stof 4.6
• huiswerk maken 4.6

4 leerlingen alsnog 2.8 1 t/m 7 gemaakt of anders nakomen.

afronden leerdoelen 4.2

1. Ik kan organismen indelen door te kijken naar gemeenschappelijke kenmerken.
2. Ik kan de kenmerken noemen van de cellen van bacteriën, schimmels, planten en dieren. 

Wat zijn voorbeelden van celkenmerken?

1. Celkern- Celwand Bladgroenkorrels
2. Plant - Dier - Schimmel
3. cel onder de microscoop en cel met het blote oog te zien
4. Bacterie - Schimmel - Plant - Dier

Als je gaat indelen op celkenmerken, dan kijk je naar:

• aantal cellen 
• relatieve grootte
• Celwand
• Celkern
• bladgroenkorrels

Wat zijn prokaryoten?

1. Eukaryoten
2. Planten en schimmels
3. Bacteriën
4. Dieren en schimmels

Wat hoort waar?

Prokaryoten

Eukaryoten

Prokaryoten zijn altijd meercellig

1. Juist
2. Onjuist

Een opvallend verschil tussen prokaryoten en eukaryoten is dat prokaryoten.......

1. geen DNA bevatten.
2. geen celkern bezitten.
3. geen organische stoffen kunnen produceren.
4. Alleen anorganische stoffen gebruiken

Bacteriën zijn prokaryoten.  

Deze zijn altijd eencellig.

Deze hebben geen celkern, 

dus de chromosomen liggen los in het cytoplasma.

Dier

Plant

Schimmel

Bacterie

Alles is bekeken onder dezelfde vergroting!

wangsljmvlies mens

Bacterië

Plant

Schimmel

Let op de relatieve grootte van een cel.

 

Bacteriën/prokaryoten hebben naar verhouding veel kleinere cellen dat eukaryoten. 

plant

dier

schimmel

bacterie

Zorg dat je deze celkenmerken weet!

• Op basis van celkenmerken 

hoofdgroep

     rijk

   mens                                              paddenstoel

Prokaryoten

Eukaryoten

Planten

Dieren

Schimmels

Geef de indeling van organismen in groepen
op volgorde van groot
naar klein

Groot

Klein

Geslacht

Soort

Hoofdgroep

Rijk

Orde

Familie

Stam

Klasse

Indeling van organismen in steeds kleinere groepen

Door te kijken naar gemeenschappelijke kenmerken kun je organismen verder indelen in steeds kleinere groepen. 

Chromebook dicht!

Leerdoel 4.6

Aan het einde van deze les kan ik een determinatietabel van organismen gebruiken.

Wat is determineren?

Organismen die je niet kent, kun je plaatsen in een groep of zelf op naam plaatsen door naar kenmerken te kijken.  

Je kunt determineren met behulp van een determineertabel.

Als je organismen gaat ordenen, moet je goed naar de kenmerken kijken.

Door vragen over die kenmerken te beantwoorden, kun je organismen ordenen. 

Aan het einde van deze les kan ik een determinatietabel van organismen gebruiken.

voorbeeld van een determinatietabel op de basisschool

determinatietabel

Wat is dit??????

Determineren met een determinatietabel

Je krijgt altijd de afbeelding van het organisme wat je moet determineren.

 

Soms krijg je ook nog ondersteunende afbeeldingen om een vraag te kunnen beantwoorden.

 Ga in je boek naar blz. 282.....

dan determineren we eerst samen een paar organismen. 

Determineer dit organisme!

Begin altijd bij 1.

• 1b ->3a-> 4b -> 6 b -> 7a - > 8b -> 9b -> 10a
• dieren
• geleedpotigen
• spinachtigen

Ga aan de slag IN JE PAPIEREN BOEK  MAKEN van.....

van thema 4

van basisstof 4.6

opdracht 1 t/m 4

Ben je daar klaar mee, dan maak je ook nog opdracht 5

nakijken gemaakte opdrachten

Opdracht 1

Naar welk kenmerk kijk je niet bij het determineren van een organisme?

= gemeenschappelijke voorouders

opdracht 2

samenvatting

Met een determineertabel kun je van organismen bepalen tot welke groep ze behoren.

Na het beantwoorden van een vraag over de kenmerken van het organisme, word je automatisch doorgestuurd naar een nieuwe vraag. Dit herhaal je tot er uiteindelijk nog maar één mogelijkheid over is. Elke vraag die je kunt beantwoorden, heeft altijd twee mogelijkheden.

opdracht 3

opdracht 4

a)     stappen: 1b – 3a - 4b - 6b - 7b - 11a - 12b

         dieren – gewervelden – reptielen

b) 

Een baardagaam is een reptiel en dus koudbloedig. Bij      koudbloedige dieren is de lichaamstemperatuur gelijk aan de temperatuur van de omgeving.

opdracht 5

a) 

Je kunt de insecten van elkaar onderscheiden op basis van kleur, grootte, lichaamsbeharing, soort vleugels, soort snuit en hoe ze leven.

b )

Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:

• ‘Is het insect groen van kleur?’

• ‘Is het insect rood met zwart (zwarte stippen) van kleur?’

• ‘Is het insect geel met zwart van kleur?’

• ‘Is het insect 7 mm of kleiner?’

• ‘Heeft het insect uitgespreide vleugels?’

• ‘Is het insect behaard?’

• ‘Heeft het insect een steeksnuit?’

• ‘Leeft het insect in kolonies?’