Werkwoordspelling les 5: voltooid deelwoord

WERKWOORDSPELLING
                                 
                                Nederlands H3
                                         P1 - 24/25                                             


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

WERKWOORDSPELLING
                                 
                                Nederlands H3
                                         P1 - 24/25                                             


Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige les

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les weet je...

... hoe je het voltooid deelwoord op de juiste manier vervoegt.

Slide 3 - Tekstslide

Voltooid deelwoord: 
ge + ik-vorm + d of ge + ik-vorm + t?
Voltooid deelwoorden eindigen op -d, -t of - en. 
Ge + ik-vorm + d of ge + ik-vorm + t?

1. Pak ge + ik-vorm

2. Luister wat je hoort als je het werkwoord langer maakt. 

- Hoor je -t?                   Dan schrijf je -t.  
- Hoor je -d?                  Dan schrijf je -d. 
1. ik heb getob...
2. tobde > getobd



1. zij heeft gefiets...
2. fietste > gefietst



1. hij heeft gesnoei...
2. gesnoeide > gesnoeid
1. het is gebeur...
2. gebeurde > gebeurd

1. het gebouw is afgebran...
2. brandde af > afgebrand


Slide 4 - Tekstslide

Voltooid deelwoord: 
ge + ik-vorm + d of ge + ik-vorm + t?
Ge + ik-vorm + d of ge + ik-vorm + t?

1. Pak ge + ik-vorm
2. Luister wat je achter de ik-vorm hoort als je het werkwoord langer maakt. 
3. Gebruik het ezelsbruggetje 't ex-kofschip.

Staat de laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?       
           Dan schrijf je ge + ik-vorm + t
Staat de laatste letter van de stam niet in 't ex-kofschip? 
          Dan schrijf je ge + ik-vorm + d
1. zij heeft gefiets...
2. fietste > gefietst
3. fietsen > fiets > gefietst



1. het is gebeur...
2. gebeurde > gebeurd
3. gebeuren > gebeur > gebeurd

1. het gebouw is afgebran...
2. brandde af > afgebrand
3. branden > brand > afgebrand

 

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord & Hulpwerkwoord
Voltooid deelwoorden hebben altijd een hulpwerkwoord bij zich:
  • hebben (heb, hebt, hebben, had, hadden)
  • zijn (ben, is, zijn, was, waren)
  • worden (word, wordt, worden, werd, werden)

Ik heb mijn teen bezeerd.
Hij was in het water gevallen
Zijn zus werd gisteren opgenomen in het ziekenhuis.

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord van Engelse werkwoorden
Net als bij de PVTT en de PVVT geldt: werkwoorden die oorspronkelijk uit het Engels komen en zijn vernederlandst vervoegen we op dezelfde manier als andere Nederlandse werkwoorden.


1.  de coureur heeft gerace...
2. racete > geracet*
3. racen > rac > geracet

 * ge + race + t
** ge + delete + t

1.  ik heb het bestand gedelete...
2. delete > gedeletet**
3. deleten > delet > gedeletet

 

1.  hij heeft geblog...
2. blogde > geblogd
3. bloggen > blogg > geblogd

 

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht voltooid deelwoord


Maak van de werkwoorden die achter de zin tussen haakjes staan een voltooid deelwoord.

Log in bij LU: werkwoordspelling les 5 en ga naar slide 9.


Slide 8 - Tekstslide

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

1. Marieke had zich echt wel …. (haasten)

Slide 9 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

2. Waarom zou Erik deze rommelige camping … hebben? (promoten)

Slide 10 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

3. Jacco heeft jarenlang zijn foto’s zelf …. (ontwikkelen)

Slide 11 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

4. Door de natte bladeren is de auto …. (slippen)

Slide 12 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

5. Heb je de afspraak echt …? (annuleren)

Slide 13 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

6. De oude man was nog nooit …. (verhuizen)

Slide 14 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

7. Els had nog nooit …, maar ’t lukte aardig. (lassen)

Slide 15 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

8. Hij heeft lang …, maar is ten slotte gegaan. (dubben)

Slide 16 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

9. Hij had het laatste stuk …, maar kwam toch te laat. (racen)

Slide 17 - Open vraag

Maak een voltooid deelwoord van het werkwoord.

10. In deze steeg wordt elke avond wel iemand …. (beroven)

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Wederom klaar?
Maak dan onderstaande herhalingsopdrachten over de persoonsvorm tt, de persoonsvorm vt en het onderwerp op de volgende slides.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht persoonsvorm (t.t. en v.t.) & onderwerp
  1. Zet de werkwoorden, die achter de zin tussen haakjes staan, in de goede vorm in de zin in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd.
  2. Benoem vervolgens het onderwerp.
  3. Benoem tot slot de werkwoordsvorm: PVTT of PVVT

• Gebruik alleen de v.t. als het duidelijk is dat de zin in de v.t. staat.
• Gebruik in alle andere gevallen de t.t.



Slide 21 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

1. Waarom ... je chef z’n afspraken niet? (onthouden)

Slide 22 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
2. Hoewel niemand hem meer …, kwam de popster toch nog opdagen. (verwachten)

Slide 23 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
3. Ter gelegenheid van Anna’s verjaardag … we gisteren bij de Echoput. (brunchen)

Slide 24 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.

4. … eens wie ik in de stad heb gezien! (raden)

Slide 25 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
5. Hoe ... je eigenlijk een huismus van een ringmus? (onderscheiden)

Slide 26 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
6. Zo’n werkschema … van een degelijke aanpak. (getuigen)

Slide 27 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
7. Geld lenen was zo gemakkelijk, dat iedereen te veel …. (besteden)

Slide 28 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
8. … die troep nou niet vlak achter het huis! (verbranden)

Slide 29 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
9. Hoe zit het, … het tekort nu al of zit je nog steeds in de rode cijfers? (verminderen)

Slide 30 - Open vraag

Noteer de persoonsvorm (in de juiste tijd), het onderwerp en de werkwoordsvorm.
10. Het kwam weinig voor, maar Jaap … zich heus wel eens. (vergissen)

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide