In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?
Slide 2 - Quizvraag
What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?
Slide 3 - Quizvraag
What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?
Slide 4 - Quizvraag
What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.
Slide 5 - Quizvraag
What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?
Slide 6 - Quizvraag
What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?
Slide 7 - Quizvraag
waar/ niet waar vragen
Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
Wat is je eigen antwoord?
Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.
Slide 8 - Tekstslide
Open vragen
Lees de vraag en de bijbehorende alinea.
Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
Onderstreep het gedeelte waarin het antwoord staat..
Als er niets staat moet je de vraag altijd in het Nederlands beantwoorden
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Meerkeuze vragen
Let op de eerste en laatste zin van de alinea. ( vaak de hoofdgedachte).
Let op signaalwoorden, zoals but, however, and etc.
Wat is je eigen antwoord?
Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
Komt het onderstreepte tekstgedeelte overeen met je antwoord?
Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.
Slide 11 - Tekstslide
‘The man to my right buries his head in his hands.’ (einde alinea 1) Welk van de volgende citaten geeft hiervoor een verklaring?
A
‘he agreed to teach me the tricks of the commentary trade’ (alinea 2)
B
‘I’m clearly living up to his low expectations of me.’ (alinea 2)
C
The pressure of getting it right can be immense.’ (alinea 3)
Slide 12 - Quizvraag
Zoek/citeer vragen
Lees de zoekopdracht/vraag goed door
kijk naar de verschillende rubrieken: staan ze alfabetisch, op onderwerp
Lees de 'kopjes' en beslis dan of het noodzakelijk is dat stuk te lezen.
Beantwoord de vraag
Controleer of je juist geformuleerd hebt en de vraag echt beantwoord hebt.
Slide 13 - Tekstslide
18 “you have to mask it and try to sound as calm as possible.” (alinea 3) Welke zin uit alinea 3, 4 of 5 maakt duidelijk dat het Simon Holt goed lukt om rustig over te komen? Citeer (= schrijf over uit de tekst) de eerste twee woorden van deze zin.
Slide 14 - Open vraag
vraag 19 - How does Simon Holt prepare for a race, according to paragraph 4?
A
by meditating just before he has to begin his commentary
B
by memorising the appearances of the horses in the race
C
by reading specialised magazines to distract his mind
D
by writing down bits of information in an old notebook
Slide 15 - Quizvraag
vraag 20 - Wat maakt het onder andere voor de schrijfster zo moeilijk om een paardenrace te voorzien van commentaar, volgens alinea 5? 1 De paarden hebben ingewikkelde namen. 2 De volgorde van de wedstrijden wordt pas vlak voor aanvang bekend gemaakt.
A
Alleen 1 is juist
B
Alleen 2 is juist
C
Zowel 1 als 2 is juist
D
Geen van beide is juist
Slide 16 - Quizvraag
vraag 21 - How does paragraph 6 connect to paragraph 5?
A
It contradicts what is said in paragraph 5.
B
It expands on what is said in paragraph 5.
C
It illustrates what is said in paragraph 5.
D
It modifies what is said in paragraph 5.
Slide 17 - Quizvraag
Vraag 22 - “to build up to a crescendo.” (einde alinea 7) Welke zin uit alinea 4, 5 of 6 legt uit waarom je dit nodig kunt hebben?
Slide 18 - Open vraag
Gatenteksten
Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
Bekijk het stukje voor en na de gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg?)
Wat is je eigen antwoord?
Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op, indien nodig.
Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst.
Slide 19 - Tekstslide
chaotic
hasty
imperfect
relaxed
sensitive
vraag 23 - Kies bij 23 in alinea 8 het juiste antwoord uit de
gegeven mogelijkheden.
B
E
D
C
A
goed
Slide 20 - Sleepvraag
vraag 24 -‘and I mumble and mutter my way through six minutes of a race’ (alinea 9) Welke alinea maakt voor het eerst duidelijk dat de schrijfster het moeilijk vond om de race van commentaar te voorzien? Noteer het nummer van deze alinea.
Slide 21 - Open vraag
vraag 25 - What drives Simon Holt to keep on doing such a difficult job, according to paragraph 10?
A
He is very fond of horses and likes spending time with them.
B
He likes helping new riders start a racing career.
C
He loves having the best view to watch the races.
D
He makes profits from having inside information on horses.
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
vraag 26 - Kies bij 26 in alinea 1 het juiste antwoord uit de gegeven mogelijkheden.
A
interfere
B
protest
C
retreat
Slide 24 - Quizvraag
vraag 27 - Which of the following descriptions fits Rose Rouse best, based on paragraphs 2 and 3?
A
She is ambitious and dominant.
B
She is careful and modest.
C
She is outgoing and resourceful.
D
She is silent and wise.
Slide 25 - Quizvraag
vraag 28 - What becomes clear about Harlesden in paragraph 4?
A
It has been transformed into a popular London tourist attraction.
B
It has developed into a rather diverse and vivid neighbourhood.
C
It has opened large department stores to attract foreigners.
D
It has turned into a dismal place that people avoid with reason.
Slide 26 - Quizvraag
vraag 29 - What is the function of paragraph 5?
A
to explain why some people still refuse to live in Harlesden
B
to give an example of what went wrong with Harlesden
C
to make clear that locals are also working to improve Harlesden
D
to stress what still needs to be done to change Harlesden
Slide 27 - Quizvraag
vraag 30 - “If they can afford it,” (paragraph 6) What becomes clear from this remark by Leroy Simpson?
A
Banks are reluctant to provide mortgages for houses in Harlesden.
B
Former residents of Harlesden are familiar with its drawbacks.
C
Harlesden is turning into a fashionable and attractive area.
D
Simpson’s parents have unsuccessfully tried to sell their house.
Slide 28 - Quizvraag
vraag 31 - “Because we keep ourselves to ourselves, we’ve become isolated.” (alinea 6) In welke alinea is dit aspect al eens benoemd? Noteer het nummer van deze alinea.