Welke onderstaande stelling- (-en) is/zijn juist? stelling 1: een marktsegment is hetzelfde als marktsegmentatie. Stelling 2: elk segment heeft zijn eigen marketingmix.
A
1 is juist
B
2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist
Slide 5 - Quizvraag
welke is/zijn juist: stelling 1: een bedrijf dat verschillende producten verkoopt heeft een breed assortiment stelling 2: een bedrijf dat 1 product verkoopt in verschillende varianten heeft een diep assortiment
A
1 is juist
B
2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist
Slide 6 - Quizvraag
De concurrent komt met een gelijkwaardig product op de markt. Je komt dan in de:
A
Introductiefase
B
terugvalfase
C
verzadigingsfase
D
volwassenheidsfase
Slide 7 - Quizvraag
wegens een nieuwe regel op school mag je geen trainingspak meer dragen. Om die reden ga je winkelen voor nieuwe kleren. Die producten noem je:
A
convenience goods
B
shopping goods
C
specialty goods
D
unsought goods
Slide 8 - Quizvraag
waaruit bestaat de productmix?
A
assortiment, kwaliteit, merk, promotie, service en garantie
B
verpakking, service en garantie, merk, assortiment, product
C
verpakking, service en garantie, merk, assortiment, productlevenscyclus
D
verpakking, service en garantie, merk, assortiment, kwaliteit
Slide 9 - Quizvraag
wat voor assortiment heeft bol.com?
A
diep
B
breed
C
consistentie
D
hoog
Slide 10 - Quizvraag
producten die men dagelijks nodig heeft en waar men weinig tot geen moeite voor wilt doen zijn:
A
convenience goods
B
shopping goods
C
specialty goods
D
unsought goods
Slide 11 - Quizvraag
hoge afzet, hoge winst en dalende kosten zijn kenmerken van de:
A
introductiefase
B
terugvalfase
C
verzadigingsfase
D
volwassenheidsfase
Slide 12 - Quizvraag
producten waar men veel moeite voor moet doen en een aantal jaar kan gebruiken noemt men:
A
convenience goods
B
shopping goods
C
specialty goods
D
unsought goods
Slide 13 - Quizvraag
Wat verstaat men onder emotional appeal bij een merk?
A
je ziet waar het vandaan komt
B
je verwacht een bepaalde kwaliteit
C
je voelt je aangetrokken tot hem/haar
D
het merk roept een bepaalde emotie op
Slide 14 - Quizvraag
bij passieve merkbekendheid:
A
dan ken je het merk niet bewust
B
noem je het product en vraagt aan welk merk ze denken
C
noem je het merk en vraagt of ze het kennen
D
ken je het merk wel, maar roept dit geen emoties op
Slide 15 - Quizvraag
als iemand merktrouw is, dan:
A
koopt hij dit merk vaker, maar niet altijd
B
koopt hij dit merk altijd voor een langere periode
C
koopt hij dit merk zeker een tweede keer
D
denkt hij/zij elke dag aan dit merk
Slide 16 - Quizvraag
de verpakking van een product heeft een drietal functies, deze zijn:
A
informatief, commercieel en technisch
B
informatief, technisch en kleurrijk
C
commercieel, informatief en promotiegericht
D
kleurrijk, mooi en functioneel
Slide 17 - Quizvraag
een productdemonstratie als service element vindt plaats:
A
voor de koop
B
op het moment van kopen
C
na de koop
Slide 18 - Quizvraag
Er zijn 3 soorten doelen die men hanteert in een marketingplan. Wat is de juiste volgorde van deze doelen?
A
ondernemingsdoel, communicatiedoel, marketingdoel
B
marketingdoel, communicatiedoel, ondernemingsdoel
C
ondernemingsdoel, marketingdoel, communicatiedoel
D
communicatiedoel, marketingdoel, ondernemingsdoel
Slide 19 - Quizvraag
welke is/zijn juist: stelling 1: een bedrijf beschrijft in de missie wat zij willen bereiken in de toekomst stelling 2: in de missie geeft een bedrijf antwoord op de vraag: waarom doen we wat we doen?
A
1 is juist
B
2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist
Slide 20 - Quizvraag
een marketingplan is een analyse van de:
A
interne omgeving
B
externe omgeving
C
beide
Slide 21 - Quizvraag
bij tactische marketingplanning maakt men een planning voor de duur van:
A
minder dan 1 jaar
B
1-5 jaar
C
langer dan 5 jaar
Slide 22 - Quizvraag
welke is/zijn juist: stelling 1: de core business van ROC midden Nederland is onderwijs aanbieden stelling 2: de core business betreft de kernactiviteiten van een onderneming
A
1 is juist
B
2 is juist
C
beide zijn juist
D
beide zijn onjuist
Slide 23 - Quizvraag
de betekenis van de afkorting U.S.P.
A
Ultimate Selling Point
B
Uiterste verkoopdatum
C
Unique Selling Point
Slide 24 - Quizvraag
Een bedrijf kiest ervoor om ieder segment op een andere manier te benaderen. Dit is een vorm van:
A
ongedifferentieerde marketing
B
gedifferentieerde marketing
C
geconcentreerde marketing
D
ongeconcentreerde marketing
Slide 25 - Quizvraag
HEMA wil inspelen op de nieuwste ontwikkelingen en komt met een klantenkaart. Op welke ontwikkeling van de DESTEP-analyse speelt de HEMA in?
A
demografische
B
economische
C
sociaal-cultureel
D
technologische
Slide 26 - Quizvraag
Gillette richt zich alleen op de doelgroep mannen. Welke segmentatiestrategie hanteert Gillette?
A
ongedifferentieerde marketing
B
gedifferentieerde marketing
C
geconcentreerde marketing
D
ongeconcentreerde marketing
Slide 27 - Quizvraag
De segmentatiecriteria zoals: demografisch, geografisch, sociaal-economische, psychologische, gedrag zijn een onderdeel van:
A
afnemersanalyse
B
bedrijfstakanalyse
C
concurrentieanalyse
D
doelgroepanalyse
Slide 28 - Quizvraag
Een bedrijf kiest ervoor om de doelgroep te benaderen met dezelfde marketingstrategie. Het bedrijf maakt dus geen onderscheid in de doelgroep. Dit is een vorm van: