Je leert het verschil herkennen tussen moedertaal, tweede taal en vreemde taal.
Je hebt je lesboek én je laptop nodig voor de LessonUp!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Maandag 16 december
We gaan vandaag starten met Cursus 4
Paragraaf 1 Moedertaal
Je leert het verschil herkennen tussen moedertaal, tweede taal en vreemde taal.
Je hebt je lesboek én je laptop nodig voor de LessonUp!
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Lees uit je boek
Tekst 1 Moedertaal
timer
3:00
Slide 3 - Tekstslide
Mijn moedertaal is;
A
Nederlands
B
Nederlands én een andere taal
C
Een andere taal en later leerde ik Nederlands
Slide 4 - Quizvraag
Spreken je ouders Nederlands sinds hun geboorte?
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quizvraag
Waar ligt de klemtoon; verjaardagstaart
A
ver
B
jaar
C
dags
D
taart
Slide 6 - Quizvraag
Waar ligt de klemtoon; verrekijker
A
ver
B
re
C
kij
D
ker
Slide 7 - Quizvraag
Waar ligt de klemtoon in VERMENIGVULDIGEN
A
ver
B
menig
C
vul
D
digen
Slide 8 - Quizvraag
Denk je dat je deze vragen makkelijk kunt beantwoorden als Nederlands niet je moedertaal is?
Slide 9 - Open vraag
Geef de woordgrenzen aan door een streepje te zetten waar een nieuw woord begint. Degoochelaartoverdeeenkonijnuitzijnhogehoed.
Slide 10 - Open vraag
De | goochelaar | toverde | een | konijn | uit | zijn | hoge | hoed.
Waarom is dit voor een moedertaalspreker makkelijk maar in een vreemde taal lastig?
A
is niet lastig in een vreemde taal
B
Een moedertaalspreker is al in de buik van zijn moeder vertrouwd geraakt met de klemtonen en het ritme van zijn moedertaal. Dit helpt later te begrijpen waar woorden beginnen en eindigen.
C
ik leg mijn antwoord graag uit
Slide 11 - Quizvraag
BAND is een Nederlands woord. Bund en Bnund zijn geen Nederlandse woorden. Welk woord van deze twee zou wel in het Nederlands kunnen voorkomen en welke niet? Bedenk ook waarom.
A
Bund
B
Bnund
Slide 12 - Quizvraag
Spreek jij nog een tweede of derde taal?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quizvraag
Ben je altijd tweetalig als je een tweede taal spreekt?
A
Ja, tuurlijk.
B
Kan, maar hoeft niet.
C
Nee, nooit.
Slide 14 - Quizvraag
We noemen iemand pas tweetalig, als hij een tweede taal (bijna) even goed kent als zijn moedertaal.
Slide 15 - Tekstslide
Welke taal is voor Nederlanders makkelijker om op latere leeftijd te leren?
A
Japans
B
Duits
Slide 16 - Quizvraag
Het is makkelijker om Duits te leren, want die taal lijkt meer op het Nederlands dan het Japans (en de letters zijn hetzelfde).
Slide 17 - Tekstslide
Lees de vragen bij opdracht 3 (blz 91)
We bekijken het fragment.
Slide 18 - Tekstslide
0
Slide 19 - Video
Waarom kent Emre sommige woorden maar in één taal en andere in twee talen?
Slide 20 - Open vraag
Waarom leert Lena sneller Nederlands dan Duits?
Slide 21 - Open vraag
Waarom moet je een taal ook veel zelf praten?
A
dan leer je de taal beter
B
dan hoort iedereen je fouten
Slide 22 - Quizvraag
Hoe kan het dat je, als je één taal goed kent, de andere ook beter spreekt?
Slide 23 - Open vraag
Noem drie voordelen van meertalig zijn
A
Je leert makkelijker een derde taal.
B
Als je met anderen praat snap je hun bedoeling beter.
C
Je kent meer talen.
Slide 24 - Quizvraag
Ik ken het verschil tussen moedertaal, tweede taal en vreemde taal?
A
Ja, ik ken het verschil!
B
Nee, ik begrijp het nog niet goed.
Slide 25 - Quizvraag
Morgen, dinsdag 17-12
Je krijgt de tijd om je PO Nederlands af te ronden!