Lidwoorden

Lidwoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lidwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Kies:  de, het, een of ...

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Je kunt uitleggen of je een lidwoord moet gebruiken.
Je kunt uitleggen welk lidwoord je moet gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Er zit ... katje in de boom.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 4 - Quizvraag

... katje in de boom is wit.
A
De
B
Het
C
Een
D
...

Slide 5 - Quizvraag

De docent stelt ... vraag aan de leerlingen.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 6 - Quizvraag

De leerlingen vinden ... vraag moeilijk.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 7 - Quizvraag

De leerlingen weten ... antwoord op de vraag niet.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 8 - Quizvraag

Hij leest graag ... boek.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 9 - Quizvraag

Hij leent elke week ... boeken bij de bibliotheek.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 10 - Quizvraag

Ze geeft ... feestje.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 11 - Quizvraag

... feestje is volgende week zaterdag.
A
De
B
Het
C
Een
D
...

Slide 12 - Quizvraag

Er komen niet zo veel mensen op ... feestje.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 13 - Quizvraag

Hij vindt ... broodje lekker.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 14 - Quizvraag

In de kantine verkopen ze ... gezonde broodjes.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 15 - Quizvraag

Hij koopt ... broodje in de kantine.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 16 - Quizvraag

De leerlingen hebben morgen ... toets.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 17 - Quizvraag

... toets gaat over lidwoorden.
A
De
B
Het
C
Een
D
...

Slide 18 - Quizvraag

... trein naar Rotterdam vertrekt om 11.00 uur van spoort 2B.
A
De
B
Het
C
Een
D
...

Slide 19 - Quizvraag

Ze heeft ... trein van 11.00 uur naar Rotterdam gemist.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 20 - Quizvraag

Ze neemt ... andere trein.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 21 - Quizvraag

Hij woont in ... Damstraat in Amsterdam.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 22 - Quizvraag

Ze houdt van ... chocolade.
A
de
B
het
C
een
D
...

Slide 23 - Quizvraag

Ik kan uitleggen of ik een lidwoord moet gebruiken.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 24 - Quizvraag

Ik kan uitleggen welk lidwoord ik moet gebruiken.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 25 - Quizvraag