Formuleren

Formuleren
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

Onderdelen in deze les

Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Waarschijnlijk zullen er vandaag vooral in het zuiden van het land vermoedelijk enkele verspreide opklaringen komen.
A
onjuiste herhaling
B
tautologie
C
contaminatie
D
pleonasme

Slide 2 - Quizvraag

Waarschijnlijk zullen er vandaag vooral in het zuiden van het land vermoedelijk enkele verspreide opklaringen voorkomen.

Verbeter de zin.

Slide 3 - Open vraag

De extreem lage rente ontmoedigt veel trouwe spaarders om niet langer geld op de bank te zetten.
A
pleonasme
B
contaminatie
C
dubbele ontkenning
D
tautologie

Slide 4 - Quizvraag

De extreem lage rente ontmoedigt veel trouwe spaarders om niet langer geld op de bank te zetten.

Verbeter de zin.

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Video

Congruentiefout [150]
Congruentie = 
enkelvoudig onderwerp -> enkelvoudige persoonsvorm
meervoudig onderwerp -> meervoudige persoonsvorm
Fouten hierbij = incongruentie

Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Zoeken en vinden:
- Je zoekt de pv (bijvoorbeeld door de zin in een andere tijd te zetten, het woord dat van tijd verandert, is de pv).
- Je kijkt of dat in het enkelvoud of meervoud staat.
- Je zoekt het ow (wie/wat + pv?).
- Je kijkt of dat ook in het enkelvoud of meervoud staat.

Slide 9 - Tekstslide

Foutieve inversie [157]
 Een fout die ook met het ow en de pv te maken heeft, is foutieve inversie. Inversie betekent dat de gewone volgorde wordt omgedraaid. Bij deze fout wordt de volgorde van het ow en de pv omgedraaid. Normaal gesproken is die volgorde: eerst het on, dan de pv. Als de zin met een bijwoordelijke bepaling begint (een aanduiding van bijvoorbeeld waar, wanneer, waarmee, waardoor, hoe lang et cetera), dan wordt die volgorde omgedraaid: bijwoordelijke bepaling, pv, on. Als een zin uit meerdere zinnen (hoofdzinnen of hoofd- en bijzinnen) bestaat en als de eerste zin met een bijwoordelijke bepaling begint, dan zetten mensen vaak de tweede pv ook achter het ow, terwijl dat niet mag.
Bekijk het filmpje over onjuiste inversie op de volgende pagina. 

Slide 10 - Tekstslide

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je met twee hoofdzinnen of een hoofd- en bijzin te maken hebt (dus met meerdere pv’s, vaak worden deze zinnen met elkaar verbonden door een voegwoord, voor het voegwoord staat vaak een komma).
- Je zoekt de pv (bijvoorbeeld door de zin in een andere tijd te zetten, het woord dat van tijd verandert, is de pv) en het on (wie/wat + pv?).
- Je kijkt in welke volgorde die staan.
- Als de standaardvolgorde is omgedraaid, dus als de pv voor het on staat, dan kijk je of er voor de pv een bijwoordelijke bepaling staat.
Verbeteren: je zet het ow voor de pv. 

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

 Verkeerd aansluitende beknopte bijzin [154]

Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Het 'denkbeeldige' onderwerp van de beknopte bijzin moet wel hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. 

Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je te maken hebt met een hoofd- en een bijzin.
- Je kijkt of de bijzin een beknopte is: staat het werkwoord in de vorm van ‘te’ plus het hele werkwoord, een onvoltooid of een voltooid deelwoord?
- Je zoekt het onderwerp van de hoofdzin (wie/wat + pv?).
- Je kijkt of het onderwerp van de hoofdzin (het werkwoord van) de bijzin uit kan voeren.

Slide 15 - Tekstslide

Verbeteren:
- Het is in principe niet de bedoeling iets aan de hoofdzin te veranderen (de pv staat in de hoofdzin)!
- Je maakt van de beknopte bijzin een gewone bijzin, dus een met een ow en pv.
- Het werkwoord dat in een van de drie eerder genoemde vormen staat, wordt de pv.
- Je zet de pv in de bijzin in dezelfde tijd als de pv in de hoofdzin.
- Je haalt het onderwerp uit de hoofdzin of je verzint zelf een onderwerp. Dat moet dan zo algemeen mogelijk zijn, dus ‘men’, ‘ik’ of ‘wij’.
- De nieuwe bijzin begin je met een voegwoord, bijvoorbeeld ‘toen’, ‘terwijl’o f ‘nadat’.
- Plaats een komma tussen de bij- en de hoofdzin.

Slide 16 - Tekstslide

Verwijsfouten [159]
In de theorie van paragraaf 159  worden fouten met verwijswoorden behandeld.
Het is belangrijk dat je het juiste verwijswoord kiest en dat het duidelijk is waarnaar het verwijswoord verwijst.

Bekijk nu eerst het filmpje.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Zoeken en vinden:
- Je bekijkt alle betrekkelijke, persoonlijke en bezittelijke vnw.
- Je zoekt het antecedent dat hierbij hoort.
- Je kijkt of verwijswoord en antecent in hetzelfde getal staan en hetzelfde geslacht hebben.

Verbeteren: je verbetert het verwijswoord volgens de hierboven uitgelegde en geleerde regels.


Slide 19 - Tekstslide

Foutieve samentrekking [156]

Als je twee zinnen aan elkaar plakt met 'en' of 'maar', mag je de delen die hetzelfde zijn weglaten. Dat mag alleen als aan drie voorwaarden is voldaan.
                               1. dezelfde betekenis
                               2. dezelfde vorm
                               3. dezelfde grammaticale functie
Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je met twee hoofdzinnen of een hoofd- een bijzin te maken hebt.
- Je kijkt of er in de tweede hoofdzin of de bijzin iets is weggelaten uit de (eerste) hoofdzin.
- Je kijkt of er wel aan de drie voorwaarden voldaan is.
- Deze fout hoor je gemakkelijk als je de zin hardop voorleest.

Verbeteren:
- Je plaatst het weggelaten zinsdeel in de tweede hoofdzin of bijzin terug.
- Soms plaats je het niet letterlijk terug maar gebruik je een verwijswoord .


Slide 22 - Tekstslide

Losstaand zinsgedeelte [155]

Losstaand zinsgedeelte
Een zin die begint met een voegwoord of verwijswoord is geen volledige zin en mag niet op zichzelf staan. 
-> bekijk het filmpje op de volgende pagina.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je te maken hebt met twee zinnen (van elkaar gescheiden door een punt).
- Je kijkt of de tweede zin begint met een voegwoord of verwijswoord.

Verbeteren: je verandert de punt in een komma en laat het voegwoord of verwijswoord met een kleine letter beginnen.


Slide 25 - Tekstslide

Bedrijvende en lijdende zinnen [151]

Slide 26 - Tekstslide

Bedrijvende zinnen (actief)

De Kerstman brengt vanavond de cadeautjes.


Bedrijvende zin!

Het onderwerp is actief. 

Het onderwerp DOET iets. 



Slide 27 - Tekstslide

Lijdende zinnen (passief)

De cadeautjes worden vanavond door de Kerstman gebracht. 


Lijdende zin!

Het onderwerp is passief. 

Het onderwerp DOET niets. 

Er WORDT iets met het onderwerp

gedaan. 



Slide 28 - Tekstslide

Lijdende zinnen
Hoe herken je dus een lijdende zin:
1. Onderwerp doet niets, er wordt iets met het onderwerp gedaan. 
2. Er is een door-bepaling of je kunt die erbij denken.
3. Er staat altijd een vorm van zijn/worden + VD in de zin. 

Slide 29 - Tekstslide

Lijdende zinnen

Kijk eens naar de volgende zin:

De cadeautjes worden vanavond gebracht. 


Nu staat er niet DOOR wie ze worden gebracht. Ook dit is een lijdende zin, want je kunt er een DOOR-BEPALING achter denken. 

De cadeautjes worden vanavond gebracht. (door de Kerstman)







Slide 30 - Tekstslide

Lijdende vorm
Wanneer gebruik je de lijdende vorm?
1. Als je handelende persoon niet kent of als het voor de hand ligt wie de handelende persoon is. 
2. Als je de handelende persoon niet wil noemen.
3. Als je voor afwisseling wil zorgen. 

Een tekst bestaat uit beide vormen. Wissel lijdende en bedrijvende zinnen af, zodat je tekst prettig leest. Het voelt persoonlijker, dan als je alleen lijdende vormen gebruikt. 

Slide 31 - Tekstslide

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je een vorm van het werkoord ‘worden’ of ‘zijn’in de zin ziet.
- Je kijkt met welk voltooid deelwoord deze vorm van ‘worden’ gecombineerd wordt.
- Je kijkt of er ook een zinsdeel is dat begint met ‘door’.

Slide 32 - Tekstslide

Verbeteren:
- Je verwijdert de vorm van ‘worden’ of ‘zijn’.
- Het voltooid deelwoord wordt de pv.
- Je verwijdert ‘door’ uit het desbetreffende zinsdeel en wat overblijft, wordt het ow.
- Het on uit de foutieve zin wordt het lijdend voorwerp (lv) in de verbeterde zin (wie/wat + pv + ow?).

Slide 33 - Tekstslide

Geen symmetrie [158]
Als iets niet symmetrisch is, dan zijn de verschillende onderdelen niet gelijk. Dat geldt ook voor de taal: als je iets opsomt, moeten alle onderdelen van die opsomming op dezelfde manier geformuleerd worden.

Slide 34 - Tekstslide

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of er een opsomming in de zin staat.
- Je kijkt of alle onderdelen van die opsomming op dezelfde manier geformuleerd zijn. 

Verbeteren: je past het afwijkende deel aan de rest aan.

Slide 35 - Tekstslide

Formuleren op de toets

Op de toets:
- Noteer de fout en om welke fout het gaat
- Verbeter de zin.

Slide 36 - Tekstslide

Extra oefenen?

Op niveau online
Cambiumned 
Oefeningen docent

Slide 37 - Tekstslide