Formuleren

Formuleren
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 8 videos.

Onderdelen in deze les

Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren


We behandelen in deze lessen veelvoorkomende formuleringsfouten. Tijdens toets in de eerste toetsweek moet je fouten herkennen en benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Welke vormen van 'dubbelop'ken je?

Slide 3 - Woordweb

  1. onjuiste herhaling 
  2. tautologie 
  3. foutief pleonasme 
  4. contaminatie 
  5. dubbele ontkenning

Slide 4 - Tekstslide

Onjuiste herhaling
Als een vast voorzetsel ten onrechte twee keer wordt gebruikt, is dat een onjuiste herhaling.

In de plannen van het kabinet om de hypoheekrenteaftrek af te schaffen zien de meeste Nederlanders niets in.

Slide 5 - Tekstslide

In de plannen van het kabinet om de hypotheekrenteaftrek af te schaffen zien de meeste Nederlanders niets. 

(notatie: in ... in -> onjuiste herhaling)

Slide 6 - Tekstslide

Tautologie
Als hetzelfde twee keer wordt gezegd met verschillende woorden van dezelfde woordsoort (synoniemen), heet dat tautologie. (tautos = hetzelfde, logos = woord)

De kilometerheffing zal er vroeg of laat welk komen, want het aantal files in dit land groeit immers nog steeds.

Slide 7 - Tekstslide

De kilometerheffing zal er vroeg of laat welk komen, want het aantal files in dit land groeit nog steeds.
of
De kilometerheffing zal er vroeg of laat welk komen. Het aantal files in dit land groeit immers nog steeds.

(notatie: want... immers -> tautologie)

Slide 8 - Tekstslide

Pleonasme
Bij een pleonasme wordt een deel van de betekenis van een woord of een woordgroep nog eens door een ander woord uitgedrukt. Dat andere woord is meestal van een ander woordsoort. 

Voordat u de zinnen gaat opschrijven zal ik allereerst beginnen met het dictee eenmaal in zijn geheel voor te lezen.

Slide 9 - Tekstslide

Contaminatie
Als twee woorden of uitdrukkingen worden verward en ten oprechte worden vermengd, heet dat een contaminatie.


Zouden zulke pyromanen zich eigenlijk wel beseffen welk leed ze de slachtoffers van hun daden aandoen?

Slide 10 - Tekstslide

Zouden zulke pyromanen zich eigenlijk wel realiseren welk leed ze de slachtoffers van hun daden aandoen?
of
Zouden zulke pyromanen wel beseffen welk leed ze de slachtoffers van hun daden aandoen?

(notatie: zich...beseffen-> contaminatie)

Slide 11 - Tekstslide

Dubbele ontkenning
In zinnen met een werkwoord dat al een ontkennend karakter heeft (voorkómen, misbruiken, verbieden, weerhouden, nalaten) wordt soms ten onrechte een tweede ontkenning toegevoegd. 

Hoewel hij door diverse getuigen op de plaats van het delict gesignaleerd was, ontkende de verdachte tijdens het verhoor dat hij niets met het misdrijf te maken had.

Slide 12 - Tekstslide

Hoewel hij door diverse getuigen op de plaats van het delict gesignaleerd was, ontkende de verdachte tijdens het verhoor dat hij iets met het misdrijf te maken had.

Slide 13 - Tekstslide

Waarschijnlijk zullen er vandaag vooral in het zuiden van het land vermoedelijk enkele verspreide opklaringen komen.
A
onjuiste herhaling
B
tautologie
C
contaminatie
D
pleonasme

Slide 14 - Quizvraag

Waarschijnlijk zullen er vandaag vooral in het zuiden van het land vermoedelijk enkele verspreide opklaringen voorkomen.

Verbeter de zin.

Slide 15 - Open vraag

De extreem lage rente ontmoedigt veel trouwe spaarders om niet langer geld op de bank te zetten.
A
pleonasme
B
contaminatie
C
dubbele ontkenning
D
tautologie

Slide 16 - Quizvraag

De extreem lage rente ontmoedigt veel trouwe spaarders om niet langer geld op de bank te zetten.

Verbeter de zin.

Slide 17 - Open vraag

Ik kan onjuiste herhalingen, tautologieën, pleonasmen, contaminaties en dubbele ontkenningen herkennen en verbeteren.
A
Ja
B
Nee
C
Ik twijfel nog

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Verwijsfouten 
Het is belangrijk dat je het juiste verwijswoord kiest en dat het duidelijk is waarnaar het verwijswoord verwijst.

Bekijk nu eerst het filmpje.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Zoeken en vinden:
- Je bekijkt alle betrekkelijke, persoonlijke en bezittelijke vnw.
- Je zoekt het antecedent dat hierbij hoort.
- Je kijkt of verwijswoord en antecent in hetzelfde getal staan en hetzelfde geslacht hebben.

Verbeteren: je verbetert het verwijswoord volgens de hierboven uitgelegde en geleerde regels.


Slide 22 - Tekstslide

Incongruentie 
Congruentie = 
enkelvoudig onderwerp -> enkelvoudige persoonsvorm
meervoudig onderwerp -> meervoudige persoonsvorm
Fouten hierbij = incongruentie

Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Zoeken en vinden:
- Je zoekt de pv (bijvoorbeeld door de zin in een andere tijd te zetten, het woord dat van tijd verandert, is de pv).
- Je kijkt of dat in het enkelvoud of meervoud staat.
- Je zoekt het ow (wie/wat + pv?).
- Je kijkt of dat ook in het enkelvoud of meervoud staat.

Slide 25 - Tekstslide

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je met twee hoofdzinnen of een hoofd- en bijzin te maken hebt (dus met meerdere pv’s, vaak worden deze zinnen met elkaar verbonden door een voegwoord, voor het voegwoord staat vaak een komma).
- Je zoekt de pv (bijvoorbeeld door de zin in een andere tijd te zetten, het woord dat van tijd verandert, is de pv) en het on (wie/wat + pv?).
- Je kijkt in welke volgorde die staan.
- Als de standaardvolgorde is omgedraaid, dus als de pv voor het on staat, dan kijk je of er voor de pv een bijwoordelijke bepaling staat.
Verbeteren: je zet het ow voor de pv. 

Slide 26 - Tekstslide

Wat is een dat/als-constructie?
Een bijzin van voorwaarde of tijd begint vaak met als of wanneer. Als de bijzin niet achteraan de zin staat, ontstaat er een dat/als-constructie. Dat is fout.

Ik denk, dat als de minister vindt dat er te veel geweld op TV is, dat hij dan maatregelen moet nemen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Dat/als-constructie herkennen
De dat/als-constructie herken je aan woordgroepen als (om)dat als, (om)dat wanneer, (om)dat indien en soms zodat als/wanneer/indien ergens midden in de zin.

De schoolleiding heeft besloten dat wanneer leerlingen gaan staken, zij dan de lessen moeten inhalen.

Slide 29 - Tekstslide

Dat/als-constructie verbeteren
1. Eerst de dat-zin, dan de als-zin.
2. De als-zin (bijzin die met als begint), zet je achteraan de zin. 
3. Soms kun je de dat/als-constructie vermijden door volgens mij te gebruiken in plaats van ik denk, ik geloof of ik vind.


Slide 30 - Tekstslide

Foutieve samentrekking 

Als je twee zinnen aan elkaar plakt met 'en' of 'maar', mag je de delen die hetzelfde zijn weglaten. Dat mag alleen als aan drie voorwaarden is voldaan.
                               1. dezelfde betekenis
                               2. dezelfde vorm
                               3. dezelfde grammaticale functie
Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 31 - Tekstslide

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je met twee hoofdzinnen of een hoofd- een bijzin te maken hebt.
- Je kijkt of er in de tweede hoofdzin of de bijzin iets is weggelaten uit de (eerste) hoofdzin.
- Je kijkt of er wel aan de drie voorwaarden voldaan is.
- Deze fout hoor je gemakkelijk als je de zin hardop voorleest.

Verbeteren:
- Je plaatst het weggelaten zinsdeel in de tweede hoofdzin of bijzin terug.
- Soms plaats je het niet letterlijk terug maar gebruik je een verwijswoord .


Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

 Foutieve beknopte bijzin

Een beknopte bijzin is een bijzin zonder onderwerp en persoonsvorm. Het 'denkbeeldige' onderwerp van de beknopte bijzin moet wel hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. 

Bekijk het filmpje met uitleg.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je te maken hebt met een hoofd- en een bijzin.
- Je kijkt of de bijzin een beknopte is: staat het werkwoord in de vorm van ‘te’ plus het hele werkwoord, een onvoltooid of een voltooid deelwoord?
- Je zoekt het onderwerp van de hoofdzin (wie/wat + pv?).
- Je kijkt of het onderwerp van de hoofdzin (het werkwoord van) de bijzin uit kan voeren.

Slide 36 - Tekstslide

Verbeteren:
- Meestal hoef je  niets aan de hoofdzin te veranderen (de pv staat in de hoofdzin)!
- Je maakt van de beknopte bijzin een gewone bijzin, dus een met een ow en pv.
- Het werkwoord dat in een van de drie eerder genoemde vormen staat, wordt de pv.
- Je zet de pv in de bijzin in dezelfde tijd als de pv in de hoofdzin.
- Je haalt het onderwerp uit de hoofdzin of je verzint zelf een onderwerp. Dat moet dan zo algemeen mogelijk zijn, dus ‘men’, ‘ik’ of ‘wij’.
- De nieuwe bijzin begin je met een voegwoord, bijvoorbeeld ‘toen’, ‘terwijl’o f ‘nadat’.
- Plaats een komma tussen de bij- en de hoofdzin.

Slide 37 - Tekstslide

Zinnen onjuist begrenzen
 

Losstaand zinsgedeelte
Een zin die begint met een voegwoord of verwijswoord is geen volledige zin en mag niet op zichzelf staan. 
-> bekijk het filmpje op de volgende pagina.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je te maken hebt met twee zinnen (van elkaar gescheiden door een punt).
- Je kijkt of de tweede zin begint met een voegwoord of verwijswoord.

Verbeteren: je verandert de punt in een komma en laat het voegwoord of verwijswoord met een kleine letter beginnen.


Slide 40 - Tekstslide

Zinsbouwfout
foutieve inversie 

Een inversie is de omgekeerde volgorde van het onderwerp en de persoonsvorm in de zin. 
Je mag alleen inversie gebruiken als:
-
de zin met een zinsdeel begint dat geen onderwerp is. -> Gisteren hebben we een ijsje gegeten.
-
de zin een vraagzin is ->Beginnen we volgende week met ons project?
-
de zin met een bijzin begint. (samengestelde zin) ->Als iedereen op zijn stoel zit, beginnen we met de presentatie.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

Bedrijvende en lijdende zinnen 

Slide 43 - Tekstslide

Bedrijvende zinnen (actief)

De Kerstman brengt vanavond de cadeautjes.


Bedrijvende zin!

Het onderwerp is actief. 

Het onderwerp DOET iets. 



Slide 44 - Tekstslide

Lijdende zinnen (passief)

De cadeautjes worden vanavond door de Kerstman gebracht. 


Lijdende zin!

Het onderwerp is passief. 

Het onderwerp DOET niets. 

Er WORDT iets met het onderwerp

gedaan. 



Slide 45 - Tekstslide

Lijdende zinnen
Hoe herken je dus een lijdende zin:
1. Onderwerp doet niets, er wordt iets met het onderwerp gedaan. 
2. Er is een door-bepaling of je kunt die erbij denken.
3. Er staat altijd een vorm van zijn/worden + VD in de zin. 

Slide 46 - Tekstslide

Lijdende zinnen

Kijk eens naar de volgende zin:

De cadeautjes worden vanavond gebracht. 


Nu staat er niet DOOR wie ze worden gebracht. Ook dit is een lijdende zin, want je kunt er een DOOR-BEPALING achter denken. 

De cadeautjes worden vanavond gebracht. (door de Kerstman)







Slide 47 - Tekstslide

Lijdende vorm
Wanneer gebruik je de lijdende vorm?
1. Als je handelende persoon niet kent of als het voor de hand ligt wie de handelende persoon is. 
2. Als je de handelende persoon niet wil noemen.
3. Als je voor afwisseling wil zorgen. 

Een tekst bestaat uit beide vormen. Wissel lijdende en bedrijvende zinnen af, zodat je tekst prettig leest. Het voelt persoonlijker, dan als je alleen lijdende vormen gebruikt. 

Slide 48 - Tekstslide

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of je een vorm van het werkoord ‘worden’ of ‘zijn’in de zin ziet.
- Je kijkt met welk voltooid deelwoord deze vorm van ‘worden’ gecombineerd wordt.
- Je kijkt of er ook een zinsdeel is dat begint met ‘door’.

Slide 49 - Tekstslide

Verbeteren:
- Je verwijdert de vorm van ‘worden’ of ‘zijn’.
- Het voltooid deelwoord wordt de pv.
- Je verwijdert ‘door’ uit het desbetreffende zinsdeel en wat overblijft, wordt het ow.
- Het on uit de foutieve zin wordt het lijdend voorwerp (lv) in de verbeterde zin (wie/wat + pv + ow?).

Slide 50 - Tekstslide

Geen symmetrie [158]
Als iets niet symmetrisch is, dan zijn de verschillende onderdelen niet gelijk. Dat geldt ook voor de taal: als je iets opsomt, moeten alle onderdelen van die opsomming op dezelfde manier geformuleerd worden.

Slide 51 - Tekstslide

Zoeken en vinden:
- Je kijkt of er een opsomming in de zin staat.
- Je kijkt of alle onderdelen van die opsomming op dezelfde manier geformuleerd zijn. 

Verbeteren: je past het afwijkende deel aan de rest aan.

Slide 52 - Tekstslide

Formuleren op de toets

Op de toets:
- Noteer de fout en om welke fout het gaat
- Verbeter de zin.

Slide 53 - Tekstslide