In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Must (+not) + hele werkwoord
jij vindt dat iets (niet) moet. Must is krachtiger dan should.You must check the tyres. You mustn't buy that game. It's a waste of money.
has/have (got) to + hele werkwoord
Iets moet van iemand anders, niet van jou.
Je geeft een noodzaak, zekerheid of verplichting aan.
Mum says I have to do the dishes.You have to turn off your phone in class.