Vrijdag 15 juni
1 / 14
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'maar' aan?
A
redengevend
B
uitleggend
C
opsommend
D
tegenstellend
Slide 3 - Quizvraag
Bij oriënterend lezen . . . .
A
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
B
bekijk je de tekst en lees je de eerste alinea
C
lees je de eerste en laatste zin van elke alinea
D
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
Slide 4 - Quizvraag
Sleep het tekstverband naar de bijbehorende signaalwoorden:
echter, hoewel, maar, toch, daarentegen,
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan
ten eerste, ten tweede, maar ook, bovendien, ten slotte
vroeger, toen, later, daarna, vervolgens, binnenkort
chronologisch
opsommend
tegenstellend
toelichtend
Slide 5 - Sleepvraag
Bij precies lezen . . .
A
lees je de eerste en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de eerste alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst
Slide 6 - Quizvraag
Globaal lezen is...
A
Alles doorlezen van begin tot eind
B
De titels en tussenkopjes + kernzinnen van een alinea lezen.
C
Op zoek gaan naar uitgebreide informatie
D
Bedenken of wat er in de tekst staat ook klopt
Slide 7 - Quizvraag
Wat zijn signaalwoorden voor een toelichtend tekstverband?
A
ten eerste
B
zoals
C
verder
D
zo
Slide 8 - Quizvraag
Noem drie signaalwoorden die bij het tekstverband opsomming horen
Slide 9 - Open vraag
Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de kernzin?
A
De Maastrichtse ...het onderwijs
B
Jongeren tussen ...hen verwachten
C
Jongeren tussen....termijn inschatten
Slide 11 - Quizvraag
Bij welk tekstverband hoort signaalwoord ’verder’?
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
redengevend
tekstverband
Slide 12 - Quizvraag
Noem een tekstverband + signaalwoord
