Je, haar, jullie, ons, hun
Deze woorden kunnen zowel bezittelijk als persoonlijk zijn.
Je gaf hun geen tijd om na te denken.
Het was hun idee om je huiswerk te stelen.
Persoonlijk voornaamwoorden kun je door een 'naam' vervangen.
Je gaf hun geen tijd om na te denken. = Thea gaf Beppie en Ans geen tijd om na te denken.
Het was hun idee om je huiswerk te stelen. = Het was Beppie en Ans idee om Thea huiswerk te stelen - Kan niet.
Bezittelijk kun je vervangen door 'zijn'
Het was hun idee om je huiswerk te stelen - Het was zijn idee om zijn huiswerk te stelen.