4.7 grammatica leerjaar 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

4.7 grammatica leerjaar 3

WIJ geven gratis drankjes weg.

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord

JULLIE ouders komen toch allemaal op de ouderavond?

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord

jou is dus een persoonlijk voornaamwoord. Je kan het vervangen door een naam.

1. waar
2. niet waar

Dit is mijn zus.
'mijn' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Dat grote huis daar is van ons.
'ons' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Hoe gaat het met jouw cijfers?
'jouw' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Welk woord is een persoonlijk voornaamwoord?
Ik vind Henk aardig.

1. Ik
2. vind
3. Henk
4. aardig

Welk woord is een persoonlijk voornaamwoord?
Honkbal lijkt mij een leuke sport.

1. Honkbal
2. lijkt
3. mij
4. leuke

De woorden 'ik, me, uw' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.

1. Waar
2. Niet waar

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?

1. Een bezittelijk voornaamwoord
2. Een persoonlijk voornaamwoord

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Die telefoon van JOU is zo lelijk.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?

1. Jouw verhaal
2. Het verhaal van jou
3. Onze telefoon
4. Geef elkaar een hand

Hoeveel persoonlijk voornaamwoorden staan er in deze zin?

Hij had geen zin om aan zijn huiswerk te werken.

1. 0
2. 1
3. 2
4. 3

Werkwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Zelfstandig naamwoord

lidwoord

Voorzetsel

bezittelijk voornaamwoord

bijvoeglijk naamwoord

De

man

is

mijn 

oom

Paul.

Werkwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Zelfstandig naamwoord

lidwoord

Voorzetsel

bezittelijk voornaamwoord

bijvoeglijk naamwoord

Hij

kocht

een

duur

broodje

met

zijn

creditcard.

Persoonlijk 

voornaamwoord

Vragend voornaamwoord

Aanwijzend

voornaamwoord

welke

die

jij

hij

wat

dat

wij

deze

wie

Kies het juiste antwoord. Welke van de woorden is een bezittelijk voornaamwoord?

1. zij
2. haar
3. mij
4. zijn

8. Mijn opa rookt graag van zijn sigaren.

bezittelijk voornaamwoord? (bvnm)

1. mijn
2. zijn
3. mijn, zijn
4. opa, sigaren

Die fiets is van jou.
'jou' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Dit is mijn zus.
'mijn' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Dat grote huis daar is van ons.
'ons' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Hoe gaat het met jouw cijfers?
'jouw' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Welke van de onderstaande is een
BEZITTELIJK voornaamwoord?

1. die
2. welke
3. mijn
4. ik

Is het verwijswoord een 

persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Zijn dat jouw buren?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Is het verwijswoord een 

persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Zij graven een zwembad in de tuin.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Is het verwijswoord een 

persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Hun tuin is daar groot genoeg voor.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Noem het bezittelijk voornaamwoord.

Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?

1. je
2. mijn
3. doelpunt
4. Menno

Wat zijn de bezittelijk voornaamwoorden in deze zin?

Er komen veel katten in onze achtertuin.

1. veel
2. onze
3. veel, onze
4. onze, achtertuin

Hoeveel bezittelijk voornaamwoorden staan er in deze zin?

Ze had vandaag haar nieuwe kleren aan.

1. 0
2. 1
3. 2
4. 3

In vergelijking ___ jou heb ik nog best een hoog cijfer.

1. met
2. tegen
3. voor
4. in

Het woordje 'dan' in een vergelijking gebruik je na ...

1. evenveel .....
2. net zo slim ....
3. indrukwekkender .....
4. na 2 keer zoveel ....

'Als' gebruik je bij vergelijkingen van...

1. verschillen
2. overeenkomsten

'Dan' gebruik je bij vergelijkingen over...

1. verschillen
2. overeenkomsten

Bij vergelijkingen gebruik je...
(als iets hetzelfde is)

1. Als
2. Dan

Na een vergrotende trap gebruik je...
(als er een verschil is)

1. Als
2. Dan