evaluatie toets H2 en introductie

Welkom!
Vandaag:
Terugkijken op de toets
Introductie over water, wat weet jij van water?

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Vandaag:
Terugkijken op de toets
Introductie over water, wat weet jij van water?

Slide 1 - Tekstslide

Hoe ging de toets?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Hoeveel had je geleerd?
0100

Slide 3 - Poll

Welke vraag vond je het moeilijkst?

Slide 4 - Woordweb

Welke vraag vond je het makkelijkst?

Slide 5 - Woordweb

Introductie over water
Wat weet je al?

Slide 6 - Tekstslide

Bij het weerbericht hoor je wel eens: de temperatuur daalt vannacht tot onder het vriespunt.

Wat wordt er bedoeld?
A
Het wordt zo koud dat de wegen bevriezen
B
Het wordt zo koud dat het gaat sneeuwen
C
Het wordt zo koud dat de lucht bevriest
D
Het wordt zo koud dat water bevriest

Slide 7 - Quizvraag

Met een koortsthermometer kun je nagaan of je koorts hebt.
Om de temperatuur buiten te kunnen meten, gebruik je een ander soort thermometer.

Welke uitspraak over deze thermometers is waar?
A
Met een koortsthermometer kun je geen min (-) temperatuur meten
B
Met een koortsthermometer kun je hogere temperaturen meten dan met de buitenthermometer
C
De koortsthermometer is minder nauwkeurig dan de buitenthermometer

Slide 8 - Quizvraag

Je haalt een ijsblokje uit de vriezer en legt het op tafel.

Wat gebeurt er met het ijsblokje?
A
Het ijsblokje stolt
B
Het ijsblokje verdampt
C
Het ijsblokje smelt

Slide 9 - Quizvraag

Als je ijs en ijzer voldoende verwarmt, smelten ze.

Lees de opmerkingen over het smelten van ijs en ijzer. Welke opmerking is waar?
A
Ijzer en water smelten bij dezelfde temperatuur
B
Ijzer smelt bij een hogere temperatuur
C
Water smelt bij een hogere temperatuur

Slide 10 - Quizvraag

Als er sneeuw of ijs op de wegen ligt, wordt er zout of zand overheen gestrooid.

Welke twee uitspraken zijn waar?
A
Zand maakt ijs en sneeuw stroef. De auto's gaan minder snel glijden
B
Zand maakt dat sneeuw en ijs smelt.
C
Zout maakt dat sneeuw en ijs smelt
D
Zout maakt ijs en sneeuw stroef. De auto's gaan minder snel glijden.

Slide 11 - Quizvraag

Lezen paragraaf 1 van hoofstuk 3

Slide 12 - Tekstslide