V4 - T3 : BS 3 Evolutietheorie

Evolutie
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Welke organismen zijn prokaryoot?
A
bacteriën
B
dieren
C
planten
D
schimmels

Slide 2 - Quizvraag


Rechts zie je de 4 rijken staan. Sleep het juiste rijk naar de bijbehorende cel.
Dier

Plant
Schimmel
Bacterie

Slide 3 - Sleepvraag

Prokaryoot, kan autotroof zijn. 
Geen celwand
Wel vacuole en celkern, heterotroof
Met celkern, maakt eigen organische stoffen uit anorganische stoffen
Dier

Plant
Schimmel
Bacterie

Slide 4 - Sleepvraag

Het mitochondrium speelt een belangrijke rol bij vrijmaken van energie. Daartoe worden een organische en anorganische stof opgenomen in de cel.
Welke anorganische stof wordt opgenomen en met welk transporttype?
A
water, met diffusie
B
water, met actief transport
C
zuurstof, met diffusie
D
zuurstof, met actief transport

Slide 5 - Quizvraag

Evolutie
De drie grondbeginselen (uit je hoofd leren!)

  1. Mutaties in het DNA en recombinatie door geslachtelijke voortplanting zorgen voor genetische variatie.

  2. De natuur selecteert de best aangepaste individuen binnen een soort.
    - selectiedruk op overlevingskansen              }
    - selectiedruk op voortplantingskansen       }
                door natuurlijke selectie krijg je survival of the fittest!

  3. Soorten ontstaan als individuen van een soort lange tijd niet meer met elkaar hebben kunnen voortplanten (reproductieve isolatie)

Met 1 + 2 kan je adaptaties binnen een soort verklaren = micro-evolutie
Met 3 kan je het ontstaan van nieuwe soorten verklaren = macro-evolutie
 
} fitness

Slide 6 - Tekstslide

Zijn er nog meer manieren van selecteren?

  • Mensen selecteren en kruisen organismen: fokken (dieren) en veredelen (algemene term)
  • Vrouwtjes selecteren “mooie” mannetjes: vrouwelijke selectie/keuze = seksuele selectie



Slide 7 - Tekstslide

Tekst “to fit” (Engels) betekent “passen in”.
the fittest betekent dus “de best aangepaste”…
….EN NIET DE STERKSTE!

Een soort past zich aan (aan een veranderde milieuomstandigheid), niet het individu!
Een individu ís aangepast (en overleeft en plant voort) of hij/zij is niet aangepast (en sterft).
LET OP 1:
LET OP 2:

Slide 8 - Tekstslide

Darwin had het over 'survival of the fittest'
Waar staat 'fittest' voor bij evolutie?

A
Dat je het best bent aangepast aan je omgeving
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent

Slide 9 - Quizvraag

Versleep de gele balken naar de bijbehorende groene balken.
droogte
vinken met grotere snavel hebben een grotere overlevingskans
Na vele generaties worden er meer vinken gevonden met een grotere snavel.
adaptatie
survival of the fittest 
selectiedruk

Slide 10 - Sleepvraag

Pokémon
Een beestje 'evolueert'
als je een bepaald 
aantal punten hebt 
naar een beter beestje. 

Slide 11 - Tekstslide

Pokémon = geen evolutie
1. Evolutie gaat over populaties niet over individuen. 
2. Er is geen genetische variatie binnen pokémons of selectiedruk, dus ook geen natuurlijke selectie. 
3. De geevolueerde pokémon is 'sterker',
    bij evolutie gaat het om beste aangepast
4. De selectiedruk bij Pokémon ontbreekt
5. Evolutie duurt generaties

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Feit of fabel:
Zonder verschillende allelen was evolutie niet mogelijk
A
Feit
B
Fabel

Slide 14 - Quizvraag

Feit of fabel:
De mens is klaar met evolueren
A
Feit
B
Fabel

Slide 15 - Quizvraag

Door evolutie
A
Past een populatie zich op de lange termijn aan op het milieu
B
Kan een individu zich direct aanpassen aan het milieu

Slide 16 - Quizvraag

Wat heb je niet nodig voor evolutie?
A
verandering van het milieu
B
natuurlijke selectie
C
al deze antwoorden heb zijn nodig voor evolutie
D
genetische variatie

Slide 17 - Quizvraag

Waar staat 'fitness' voor bij evolutie?
A
hoe goed je kan overleven
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent het als een gebied een hoge selectiedruk heeft?
A
De leefomstandigheden zijn goed voor enkele soorten
B
De leefomstandigheden zijn goed voor alle soorten
C
De leefomstandigheden zijn zwaar, niet alle soorten kunnen hier overleven
D
De leefomstandigheden zijn zwaar, niet alle individuen van één soort kunnen hier overleven

Slide 19 - Quizvraag

Wat is recombinatie?
A
De chromatiden reorganiseren zich naar het evenaarsvlak van de cel
B
stukjes DNA van niet-zusterchromatiden worden uitgewisseld
C
Een chromosoom van de moeder en van de vader die samen komen
D
De centriolen die elk naar een pool van de cel bewegen

Slide 20 - Quizvraag

Afhankelijk van het dieet kan de snavel van een bepaalde scholekster in veertien dagen veranderen van beitelvormig naar puntvormig. Ook de omgekeerde verandering kan plaatsvinden.
Is deze reversible verandering van de snavelvorm bij deze scholekster een voorbeeld van modificatie, mutatie, recombinatie of selectie?
A
modificatie
B
mutatie
C
recombinatie
D
selectie

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag
Bs 3 opdracht 32 t/m 43
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide