Woordvolgorde NT2

Oefenen met woordvolgorde
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Oefenen met woordvolgorde

Slide 1 - Tekstslide

Standaardzin


Ik ga naar school






Ik ga vanmiddag naar de supermarkt
Ik ga naar de supermarkt

  1. Ik =onderwerp 
  2. ga=werkwoord
  3. naar school=rest

Slide 2 - Tekstslide

Zin met inversie (=omkering)

Morgen ga ik naar school





1. Morgen
2. ga=werkwoord
3. ik=onderwerp 
4. naar school=rest

Slide 3 - Tekstslide

Vraagzin die begint met werkwoord
gaan
Ga ik morgen naar werk?
Ga jij morgen naar werk?
Gaat hij/zij morgen naar werk
Gaan jullie, wij zij, morgen naar werk?
ga jij morgen naar de supermarkt?

wat, wie, waar, waarom, hoe, wanneer

Slide 4 - Tekstslide

Vraagzin die begint met vraagwoord


Waarom Doe jij dat? Omdat ik dat leuk vind
wat wie waar wanneer hoe waarom?

Slide 5 - Tekstslide

Zinnen met twee werkwoorden

Ik zal morgen naar werk gaan (will)
Ik wil morgen naar werk gaan.

Ik ben gisteren naar de supermarkt geweest



Slide 6 - Tekstslide

1.tijd - 2.manier - 3.plaats



Ik ga morgen (=tijd) op de fiets (=manier) naar werk (=plaats).
Jij loopt morgen naar de supermarkt
Zij gaat morgen met de auto naar de dierentuin



Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Nu jij!

Slide 9 - Tekstslide

Oefening 1: Noteer 1 voor onderwerp, 2 voor, persoonsvorm, 3 voor ander zinsdeel tijd, 4 voor ander zinsdeel plaats, 5 voor ander werkwoord

1. De cursisten van groep twee ( ) beginnen ( ) om 13.00 uur ( ).
2. Aicha en Arnold ( ) hebben ( ) gisteren ( ) bij ons ( ) gegeten ( ).
3. De kat ( ) is ( ) op de tafel ( ) gesprongen ( ).
4. Dit ( ) is ( ) de vierde zin ( ).


Slide 10 - Tekstslide

Zet in de goede volgorde:
heb – drie weken geleden(ago) – Ik – gekocht – een paar schoenen


Slide 11 - Open vraag

Zet in de goede volgorde:
teruggegaan – naar de winkel – de volgende dag – Ik – ben


Slide 12 - Open vraag

Zet in de goede volgorde:
nu – Ik – moet – lopen – met – twee verschillende schoenen



Slide 13 - Open vraag

Zet in de goede volgorde:
nu – Ik – moet – lopen – met – twee verschillende schoenen

Slide 14 - Open vraag

Zet de zin in de juiste volgorde
Er zijn twee mogelijkheden!

ik- bijhouden- dit tempo-niet-kan
A
Ik kan niet bijhouden dit tempo.
B
Dit tempo kan ik bijhouden niet.
C
Dit tempo kan ik niet bijhouden.
D
Ik kan dit tempo niet bijhouden.

Slide 15 - Quizvraag

Zet de zin in de juiste volgorde, denk aan de vervoeging. Het is een vraagzin.

nadenken - je - over de vraag - wel- heb - goed- ?


A
Heb je over de vraag wel goed nagedacht?
B
Heb je over de vraag wel goed nagedenkt?
C
Heb je wel goed nagedacht over de vraag?
D
Heb je goed wel nagedenkt over de vraag?

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste woord-volgorde?


A
Tijd, manier, plaats
B
Tijd, plaats, manier
C
Plaats, tijd, manier
D
Plaats, manier, tijd

Slide 17 - Quizvraag

___________ mogen we niet praten in de les? Omdat je dan niet goed kunt opletten.
A
Waar=daar
B
Wanneer=dan, toen
C
Waarom
D
Omdat

Slide 18 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde (vraagzin)

?- gemaakt- zij - geen huiswerk - waarom - heeft

A
Waarom zij heeft geen huiswerk gemaakt?
B
Zij heeft geen huiswerk gemaakt waarom?
C
Waarom heeft zij geen huiswerk gemaakt?
D
Waarom zij geen huiswerk heeft gemaakt?

Slide 19 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde:

geweest- Achmed en Fatima- drie weken-naar Spanje- met vakantie- zijn

Ik was gisteren naar de bioscoop

Achmed en Fatima waren drie weken met vakantie naar Spanje

A
Drie weken Achmed en Fatima zijn met vakantie geweest naar Spanje.
B
Achmed en Fatima zijn drie weken met vakantie geweest naar Spanje.
C
Achmed en Fatima zijn naar Spanje geweest drie weken met vakantie.
D
Achmed en Fatima zijn drie weken met vakantie naar Spanje geweest.

Slide 20 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde
Er zijn twee antwoorden goed!

zijn- bij de dokter-om elf uur-ik- moet
A
Om elf uur ik moet zijn bij de dokter.
B
Om elf uur moet ik bij de dokter zijn.
C
Ik moet zijn om elf uur bij de dokter.
D
Ik moet om elf uur bij de dokter zijn.

Slide 21 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde (vraagzin)

in Amsterdam-wel eens-je-geweest-ben-?


A
Ben je wel eens in Amsterdam geweest?
B
Ben je wel eens geweest in Amsterdam?
C
Ben je in Amsterdam geweest wel eens?
D
In Amsterdam ben je wel eens geweest?

Slide 22 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde

stil-de voetbalwedstrijd- vanwege-is- op straat- het


A
Op straat vanwege de voetbalwedstrijd het is stil.
B
Het is stil op straat vanwege de voetbalwedstrijd.
C
Vanwege de voetbalwedstrijd is het op straat stil.
D
Op straat het is stil vanwege de voetbalwedstrijd.

Slide 23 - Quizvraag

Zet de woorden in de juiste volgorde
Het is een vraagzin.

herhalen-ik-waarom-elke keer-moet-dat-?
A
Ik moet dat elke keer herhalen waarom?
B
Waarom moet ik herhalen elke keer dat?
C
Waarom ik moet dat elke keer herhalen?
D
Waarom moet ik dat herhalen elke keer?

Slide 24 - Quizvraag