Werkwoorden

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

de seizoenen

werkwoord

=  doewoord

Pak je pen en schrift.

Schrijf de woorden in je schrift.

regenen

Regegen

Het regent buiten.

Het regent zacht,

Het regent hard.

In de herfst regent het veel.

Regent het buiten? Nee, het is droog.

Waaien

Waaien

Het waait buiten.

Het waait hard.

In de herfst waait het vaak.

Waait het buiten? Nee, het waait niet.

Stormen

Stormen

In de herfst stormt het vaak in Nederland.

Als het stormt blijf ik in mijn huis.

Vallen

Vallen

In de herfst vallen de bladeren van de bomen.

Met een storm valt soms een boom om.

Vallen

Vallen

ik val 

jij valt

hij valt

zij valt

wij vallen

zij vallen

jullie vallen

Vallen

Ik val van mijn fiets

Hij valt van de trap.

Zij valt van de stoel.

Wij vallen over een boomwortel.

Ruim je schrift en pen op.

Pak je leesboekje.