In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 7 - Woordformules
§7.3 Lineaire Formules
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
§7.3 Lineaire Formules
Ik kan een lineaire formule herkennen en de kenmerken ervan benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
Terugblikken op: §7.1 van beschrijving naar formules
Slide 3 - Tekstslide
Hieronder is een beschrijving voor ritkosten bij een taxi.
Een taxirit kost 3,00 per km en de instapkosten zijn 3,50.
Welke beweringen zijn waar? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
De vaste kosten zijn 3,00
B
De vaste kosten zijn 3,50
C
De kosten per km is 3,00
D
De kosten per km is 3,50
Slide 4 - Quizvraag
Maak een formule bij de volgende beschrijving om de ritkosten te berekenen.
Een taxirit kost 3,00 per km en de instapkosten zijn 3,50.
A
aantal km x 3,50 + 3 = ritkosten
B
aantal km x 3 + 3,50 = ritkosten
C
aantal km x 3,50 + 3 = 3
D
10 x 3,50 + 3 = ritkosten
Slide 5 - Quizvraag
Maak een formule bij de volgende beschrijving om de telefoonkosten per maand te berekenen.
Een telefoon abonnement kost 5,00 per maand en daarna 0,15 per MB.
A
telefoonkosten = 0,15 + 5 x aantalMB
B
telefoonkosten = 5 + 0,15 x aantalMB
Slide 6 - Quizvraag
Terugblikken op: §7.2 Grafieken bij formules
Slide 7 - Tekstslide
Welke beweringen zijn waar?
A
Tijd hoort op de verticale as.
Afstand hoort horizontale as.
B
Tijd hoort op de horizontale as.
Afstand hoort verticale as.
C
Handige stapgroottes:
Verticaal: 10, met zaagtand tussen 0 en 300.
D
Handige stapgroottes:
Horizontaal: 1
Slide 8 - Quizvraag
Teken de grafiek bij de tabel en lever een foto hiervan in. Maak een nette rechte foto van boven.
Slide 9 - Open vraag
Zie de twee formules hieronder. Geef aan of ze stijgen of dalen. A: 1000 - 125 x aantal maanden = spaarbedrag B: 125 x aantal maanden + 1000 = spaarbedrag
A
A: Stijgend
B: Dalend
B
A: Stijgend
B: Stijgend
C
A: Dalend
B: Stijgend
D
A: Dalend
B: Dalend
Slide 10 - Quizvraag
Leerdoel: §7.3 Lineaire Formules
§7.3 Lineaire Formules
Ik kan een lineaire formule herkennen en de kenmerken ervan benoemen.
Slide 11 - Tekstslide
Hoe herken je een lineaire grafiek?
A
De grafiek is gestippeld.
B
De grafiek is kronkelig.
C
De grafiek is stijgend.
D
De grafiek is recht.
Slide 12 - Quizvraag
Zie de formule hiernaast: "kosten = 3,50 x km + 5,00" Maak de zin af: "De lijn bij deze formule is recht want, ....."
A
...dat is gewoon zo.
B
...per km komt er 5 bij.
C
....per km komt er 3,50 bij
D
... de vaste kosten is 5,00
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Bedrag = aantal bezoekers x 3 + 6 Wat stelt het getal 6 voor? Wat stelt 3 voor?
A
3 is het begingetal
6 is wat er per bezoek bij komt
B
6 is het begingetal
3 is wat er per bezoek bij komt
C
6 is het bedrag
3 is het aantal bezoeken
D
3 is het bedrag
6 is het aantal bezoeken
Slide 15 - Quizvraag
waterhoogte = tijd x 12 + 25 Wat is het begingetal bij die formule? Welk hoeveelheid komt er bij per minuut?
A
25 is het begingetal
12 is wat er minuut bij komt
B
12 is het begingetal
25 is wat er minuut bij komt
Slide 16 - Quizvraag
Ga aan de slag met paragraaf 3
Deze mag je maken in de online omgeving
Slide 17 - Tekstslide
Een veertje rekt uit als er een gewicht aan hangt. Voor elke kg rekt de veer 3cm uit. Als er niets aan hangt dan is het veertje al 35cm lang. Vul de tabel in bij de beschrijving en teken de grafiek. Maak een foto van je tabel en grafiek. Lever deze in.