havo1- C7-§ 2- Bijvoeglijk naamwoord



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Tien minuten stil lezen
Kleine terugblik herhaling leerjaar 1
Start nieuw onderwerp
Huiswerk bespreken

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Tien minuten stil lezen
Kleine terugblik herhaling leerjaar 1
Start nieuw onderwerp
Huiswerk bespreken

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je hoe je de korte en de lange vorm van bijvoeglijke naamwoorden kunt spellen en hoe je de stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden spelt

Slide 4 - Tekstslide

Welke woordsoorten weten jullie al( nog) ?

de geleerde woordsoorten zijn:

Zelfst. nw

Lidwoorden: de- het = bepaald lidwoord

een= onbepaald lidwoord

Slide 5 - Tekstslide

ZELFSTANDIG NAAMWOORD



Woorden voor mensen
bakker - tandarts - boer - leerling - jongen - meisje
Woorden voor dieren
hond - paard - lieveheersbeestje - panda - marmot
Woorden voor planten
tulp - roos - eik - dennenboom - tulp - boterbloem
Woorden voor dingen
iPad - telefoon - kast - etui - kleed - broek - stoel
me-di-pla-di
Woorden voor namen
Kees - Sofie - Praxis - Albert Heijn - Coca Cola - Haribo - Apple - Jansen
Woorden voor gevoel
liefde - haat - angst - geluk - pijn - dorst - boosheid

Slide 6 - Tekstslide

De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm en een lange vorm (met een e): lekker en lekkere; zwak en zwakke; hoog en hoge.

Je zegt: De wind is zwak. Er staat een zwakke wind.
Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord
Zet een e achter het woord:
– mooi → mooie; flink → flinke.




Slide 7 - Tekstslide

Verdubbel de laatste letter en zet een e achter het woord:– smal → smalle; knap → knappe.

Haal een a, e, o of u weg en zet een e achter het woord:– groot → grote; puur → pure.

Verander een f in een v of een s in een z en zet een e achter het woord:– lief → lieve; wijs → wijze.
Combineer de derde en vierde manier:
– gaaf → gave; zinloos → zinloze.




Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordsvormen zoals teleurgesteld en teleurstellend kun je gebruiken als bijvoeglijk naamwoord. Je benoemt ze dan ook als bijvoeglijk naamwoord.


Voorbeelden: De trainer was na de nederlaag een teleurgesteld (bn) mens. De supporters vonden een verlies van 0-2 een teleurstellend (bn) resultaat.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden:

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Sommige bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een trema (twee puntjes boven een klinker): 
officieel → officiële; 
commercieel → commerciële. 

Daarmee geef je aan dat bij die klinker een nieuwe lettergreep begint. Zo voorkom je dat het woord verkeerd wordt uitgesproken.

Slide 19 - Tekstslide

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welk materiaal(stof) iets gemaakt is: gouden oorbellen, een granieten vloer, een katoenen blouse.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en eindigt meestal op -en: zilveren, stenen, maar niet altijd (een nylon tas, een plastic beker). 



Slide 20 - Tekstslide

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord en het heeft géén trappen van vergelijking.



Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn gemaakt van een werkwoord. Voorbeelden: het kussende paar, het gekuste meisje, een gebroken hart.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten
Zet het zo in je schrift:
cursus-C
paragraaf -§
bladzijde -blz. 
opdracht- opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 24 - Tekstslide

Gebruik voor het maken van de opdrachten goed de theorie van blz. 244

Maken:
§2 SPELLING/Bijvoeglijk naamwoord
opdr.  1 t/m 7
blz.246
Je maakt alle opdrachten in je schrift!

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide