20220420 VEPL420AH niveau 4 leerjaar 2 Engelse werkwoorden
1 / 29
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Tekstslide
Nederlandse werkwoorden
Engelse werkwoorden in het Nederlands
hij pakte
zij bakte
hij verfde
zij meldde
hij downloadde
zij switchte
hij smashte
zij grilde
Slide 7 - Sleepvraag
Wat valt je op aan de spelling van de Engelse werkwoorden?
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij hockeyde
B
zij mixde
C
zij streste
D
hij tackelde
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Welk werkwoord is fout gespeld?
A
hij racete
B
hij datete
C
hij snookerde
D
hij smilde
Slide 17 - Quizvraag
Managen (t.t.)
jij..............
jij..............
Slide 18 - Open vraag
Relaxen (t.t)
hij.............
hij.............
Slide 19 - Open vraag
Zij (facebooken) regelmatig
A
facebooked
B
facebooket
C
facebookt
D
facebookd
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Google: Hij.......
tackle: Ik........
tackle: Ik........
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Zij (focussen) zich gisteren op de moeilijke taak
A
focussde
B
focusste
C
focusde
D
focuste
