4.1 De Stad -past check

4.1 De Stad - paspoort 21
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4.1 De Stad - paspoort 21

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide


A
Stad
B
Dorp

Slide 3 - Quizvraag


A
Stad
B
Dorp

Slide 4 - Quizvraag


A
Stad
B
Dorp

Slide 5 - Quizvraag


A
Stad
B
Dorp

Slide 6 - Quizvraag

Dorp
  • Minder mensen
  • Minder voorzieningen
  • VB: paar winkels (of zelfs geen), 1 supermarkt, 1 café etc.
  • Hoevelaken, Leusden, Achterveld
Stad
  • Wonen veel mensen
  • Veel voorzieningen
  • VB: bioscoop én supermarkten, een winkelstraat
  • Amersfoort, Utrecht, Amsterdam etc.

Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent de titel van tekst 4.1.1 (weekendje weg)
A
Eropuit trekken
B
Op een boer klimmen
C
Thuis blijven
D
Naar familie gaan

Slide 8 - Quizvraag

Wat is niet waar over de stad?
A
Mensen wonen er vaak dicht op elkaar
B
Het is vaak druk
C
Er zijn weinig voorzieningen
D
Er komen veel mensen bij elkaar

Slide 9 - Quizvraag

Voeding
Ontspanning
Veiligheid
Persoonlijke ontwikkeling
Opdracht: Sleep de voorzieningen naar de bijbehorende behoefte
Sportschool
Ziekenthuis
Restaurant
Supermarkt
School
Gebedshuis
Politiebureau
Bioscoop

Slide 10 - Sleepvraag

Noem drie verschillen tussen een stad en een dorp

Slide 11 - Open vraag

Wat was een voordeel van buiten de stad wonen?
A
Buiten de stad was het rustiger
B
Mensen konden meer autorijden
C
Mensen woonden dichter bij voorzieningen

Slide 12 - Quizvraag

stad
stad en dorp
meubelboulevard
voetbalclub
bakker
kunstijsbaan
supermarkt
bibliotheek
treinstation

Slide 13 - Sleepvraag

Welk kenmerk hoort bij de stad en welke hoort bij een dorp?
Stad
Dorp
Individualisme
Sociale controle
Veel sociale ongelijkheid
Veel voorzieningen
Weinig voorzieningen
Amersfoort
Hoevelaken

Slide 14 - Sleepvraag

Wat is op de kaart een stad, of een dorp?
dorp

stad

1
2
3

Slide 15 - Sleepvraag

In welke twee delen werd het Romeinse Rijk opgesplitst?
A
Westen en Oosten
B
Noorden en zuiden

Slide 16 - Quizvraag

De mensen die op het platteland gingen wonen waren zelfvoorzienend.
Welke van de onderstaande zinnen past daar het best bij?
A
'Ik verbouw mijn eigen eten, maar mijn schoenen koop ik in de stad.'
B
'Ik verbouw mijn eigen eten, maak mijn eigen gereedschap en maak mijn eigen kleding.'
C
'Ik koop mijn eten bij mijn buurman. Ik betaal hem met geld. De rest wat ik nodig heb maak ik allemaal zelf.'
D
'Ik maak kleding. Dit ruil ik tegen voedsel bij de boer.'

Slide 17 - Quizvraag

Wat is ruilhandel?
A
Het ruilen van producten tegen geld
B
Het ruilen van producten tegen producten

Slide 18 - Quizvraag

Hoe noemden de Romeinen de volken die buiten het Romeinse Rijk woonden?

Slide 19 - Open vraag

Hoe noem je de tijd na de Oudheid?
A
De prehistorie
B
De Romeinse Tijd
C
De Middeleeuwen
D
De Gouden Eeuw

Slide 20 - Quizvraag

Opdracht: Sleep de kenmerken naar de juiste periode
De Oudheid
De Middeleeuwen
Tijdvak 4
Tijdvak 3
Grieken en Romeinen
Tijdvak 2
Grote miljoenensteden
Mensen wonen op het platteland
Monniken en ridders
Steden en staten

Slide 21 - Sleepvraag