Thema 4: Stedentrip
1 / 36
Lesduur is: 66 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Video
Welke stad werd niet bezongen in het intro van de video?
A
Havana
B
Parijs
C
New York
D
Rome
Slide 6 - Quizvraag
Wat is niet waar over de stad?
A
Mensen wonen er vaak dicht op elkaar
B
Het is vaak druk
C
Er zijn weinig voorzieningen
D
Er komen veel mensen bij elkaar
Slide 7 - Quizvraag
Voeding
Ontspanning
Veiligheid
Persoonlijke ontwikkeling
Opdracht: Sleep de voorzieningen naar de bijbehorende behoefte
Sportschool
Ziekenthuis
Restaurant
Supermarkt
School
Gebedshuis
Politiebureau
Bioscoop
Slide 8 - Sleepvraag
Noem drie verschillen tussen een stad en een dorp
Slide 9 - Open vraag
A
Stad
B
Dorp
Slide 10 - Quizvraag
A
Stad
B
Dorp
Slide 11 - Quizvraag
A
Stad
B
Dorp
Slide 12 - Quizvraag
A
Stad
B
Dorp
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Wat wordt bedoeld met de Randstad?
A
Een stedelijk gebied in het westen van Nederland
B
Een stedelijk gebied in het oosten van Nederland
C
Een stedelijk gebied in het zuiden van Nederland
D
Een natuurgebied in het noorden van Nederland
Slide 21 - Quizvraag
Welke stad maakt volgens de tekst geen deel uit van de Randstad?
A
Almere
B
Utrecht
C
Den Haag
D
Den Bosch
Slide 22 - Quizvraag
Hoe heet het natuurgebied in het midden van de Randstad?
Slide 23 - Open vraag
Slide 24 - Video
Hoeveel procent van de Nederlanders woont in een stad?
A
25%
B
55%
C
70%
D
80%
Slide 25 - Quizvraag
Opdracht: Sleep de kenmerken en gebouwen naar de juiste stad
Grootste havenstad
Hoofdstad
Snelst groeiende stad
Regeringsstad
Meest centraal gelegen
Slide 26 - Sleepvraag
Slide 27 - Video
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
In welke twee delen werd het Romeinse Rijk opgesplitst?
A
Westen en Oosten
B
Noorden en zuiden
Slide 31 - Quizvraag
De mensen die op het platteland gingen wonen waren zelfvoorzienend.
Welke van de onderstaande zinnen past daar het best bij?
Welke van de onderstaande zinnen past daar het best bij?
A
'Ik verbouw mijn eigen eten, maar mijn schoenen koop ik in de stad.'
B
'Ik verbouw mijn eigen eten, maak mijn eigen gereedschap en maak mijn eigen kleding.'
C
'Ik koop mijn eten bij mijn buurman. Ik betaal hem met geld. De rest wat ik nodig heb maak ik allemaal zelf.'
D
'Ik maak kleding. Dit ruil ik tegen voedsel bij de boer.'
Slide 32 - Quizvraag
Wat is ruilhandel?
A
Het ruilen van producten tegen geld
B
Het ruilen van producten tegen producten
Slide 33 - Quizvraag
Hoe noemden de Romeinen de volken die buiten het Romeinse Rijk woonden?
Slide 34 - Open vraag
Hoe noem je de tijd na de Oudheid?
A
De prehistorie
B
De Romeinse Tijd
C
De Middeleeuwen
D
De Gouden Eeuw
Slide 35 - Quizvraag
Opdracht: Sleep de kenmerken naar de juiste periode
De Oudheid
De Middeleeuwen
Tijdvak 4
Tijdvak 3
Grieken en Romeinen
Tijdvak 2
Grote miljoenensteden
Mensen wonen op het platteland
Monniken en ridders
Steden en staten
