Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend. Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?
A
de kleur
B
de massa
C
het volume
D
de vorm
1 / 32
volgende
Slide 1: Quizvraag
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Van een stof zijn de massa, de kleur, de vorm en het volume bekend. Welke van deze eigenschappen is een stofeigenschap?
A
de kleur
B
de massa
C
het volume
D
de vorm
Slide 1 - Quizvraag
Stofeigenschappen gebruik je om stoffen van elkaar te onderscheiden. Welke stofeigenschap gebruik je om suiker van zout te onderscheiden?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak
Slide 2 - Quizvraag
Water, wasbenzine en alcohol zijn drie verschillende vloeistoffen, maar niet al hun eigenschappen verschillen. Welke stofeigenschap is voor water, wasbenzine en alcohol hetzelfde?
A
de brandbaarheid
B
de geur
C
de kleur
D
de smaak
Slide 3 - Quizvraag
Als je thuis stoffen opruimt, zet je ze in groepen bij elkaar. Daarbij let je vooral op hun toepassingen. In welk antwoord staan stoffen met dezelfde toepassing bij elkaar?
A
ammonia, bleekwater, spiritus
B
ammonia, cola, melk
C
cola, bleekwater, melk
D
spiritus, wasbenzine, water
Slide 4 - Quizvraag
Op de verpakking van een voedingsmiddel staat een lijst met ingrediënten. Wat zijn ingrediënten?
A
alle geur-, kleur- en smaakstoffen die in het product zitten
B
alle verschillende stoffen die in het product zitten
C
het water en de vulstoffen die in het product zitten
D
het water en de zuivere stoffen die in het product zitten
Slide 5 - Quizvraag
Welke van de volgende stoffen is een zuivere stof?
A
ice tea
B
cola
C
melk
D
suiker
Slide 6 - Quizvraag
Als je suiker in heet water doet en roert, verdwijnen de suikerkorrels. Er ontstaat een oplossing. Welke bewering over de suiker is waar?
A
De suiker is de opgeloste stof.
B
De suiker is de oplossing.
C
De suiker is het filtraat
D
De suiker is het oplosmiddel
Slide 7 - Quizvraag
Welke bewering over oplossingen is waar?
A
Je kunt niet door oplossingen heen kijken.
B
Oplossingen kun je ontmengen
C
Oplossingen zijn altijd helder.
D
Oplossingen zijn altijd kleurloos.
Slide 8 - Quizvraag
Bij natuur- en scheikunde moet je vaak de massa van een voorwerp weten. Hoe bepaal je de massa van een voorwerp?
A
met de formule:
lengte × breedte × hoogte
B
met de onderdompelmethode
C
met een maatcilinder
D
met een weegschaal
Slide 9 - Quizvraag
Je kunt kilogram omrekenen naar gram. 5 kilogram is:
A
50 g
B
500 g
C
5000 g
D
50 000 g
Slide 10 - Quizvraag
Voor het volume zijn er verschillende eenheden. 1 milliliter =
A
1 cm3
B
1 dm3
C
1 m3
D
1 mm3
Slide 11 - Quizvraag
Een blokje is 1,5 cm hoog, 2 cm breed en 5 cm lang. Wat is het volume van dit blokje?
A
8 cm3
B
9,5 cm3
C
11,5 cm3
D
15 cm3
Slide 12 - Quizvraag
Erik zegt van een kiezelsteentje dat het een volume heeft van 23 cm3. Je wilt dat controleren met de onderdompelmethode. De beginstand van het water is 47 mL. Wat wordt de eindstand als Erik gelijk heeft?
A
24 ml
B
44,7 ml
C
49,3 ml
D
70 ml
Slide 13 - Quizvraag
Voorwerp 1 heeft een massa van 1 kg en een volume van 110 cm3. Voorwerp 2 heeft een massa van 100 g en een volume van 8 cm3. Voorwerp 3 heeft een massa van 2 g en een volume van 0,1 cm3. Voorwerp 4 heeft een massa van 0,5 g en een volume van 0,05 cm3.
Welk voorwerp heeft de kleinste dichtheid? (Reken uit met rekenmachine en kladblaadje)
A
voorwerp 1
B
voorwerp 2
C
voorwerp 3
D
voorwerp 4
Slide 14 - Quizvraag
Lees de vraag
op de volgende dia
Slide 15 - Tekstslide
Je doet koffie in een filter en schenkt er water bij. Dan komt er een donkere vloeistof uit het filter en blijft er zwarte prut in het filter achter. Leg uit hoe filtreren werkt.
Gebruik de woorden : filter, residu, filtraat, suspensie
Slide 16 - Open vraag
Micha filtreert een blauw mengsel. Na afloop doet hij de volgende waarnemingen:
– het filtraat is helder en blauw; – er zit niets in het filter.
Heeft Micha een oplossing of een suspensie in het filter geschonken? Leg uit hoe je dat kunt weten.
Slide 17 - Open vraag
Tijdens een practicum gebruik je verschillende stoffen.
Waarom mag je tijdens de practicumlessen nooit stoffen proeven?
Slide 18 - Open vraag
Geef drie voorbeelden, op welke manier een stof gevaarlijk kan zijn.
Slide 19 - Open vraag
Lees de volgende vragen
Slide 20 - Tekstslide
Het houten blok van afbeelding 1 heeft een massa van 160 g.
a. Bereken het volume van het houten blok in cm3.
Schrijf de hele berekening op.
Slide 21 - Open vraag
Kijk nogmaals naar afbeelding 1
b. Bereken de dichtheid van het hout waarvan het blok is gemaakt.
Schrijf de hele berekening op.
Slide 22 - Open vraag
Lees de volgende vragen.
Slide 23 - Tekstslide
Een steen heeft een massa van 45 g. Martijn dompelt de steen onder in een maatcilinder (afbeelding 2).
c Bereken het volume van de steen in cm3. Schrijf de hele berekening op.
Slide 24 - Open vraag
Bereken de dichtheid van de steen, van afbeelding 2.
Schrijf de hele berekening op.
Slide 25 - Open vraag
Lees de volgende vragen.
Slide 26 - Tekstslide
Bekijk afbeelding 3. Je ziet twee blokjes. Het zijn allebei kubussen. a Welk blokje heeft de grootste massa? b Welk blokje heeft het grootste volume? c Welk blokje heeft de grootste dichtheid?
Slide 27 - Open vraag
Gebruik bij de volgende vragen
Slide 28 - Tekstslide
Lees de volgende vraag.
Slide 29 - Tekstslide
Van welke stof kan het schaakstuk gemaakt zijn? Licht je antwoord toe. Schrijf de berekening op.
Slide 30 - Open vraag
Dylana schenkt 40 mL terpentine in een maatcilinder. Vervolgens schenkt ze er voorzichtig 40 mL water bij. Er ontstaat een mengsel dat langzaam ontmengt. Na enige tijd zijn de beide vloeistoffen helemaal ontmengd, waarbij de ene vloeistof op de andere drijft. Welke vloeistof drijft boven? Leg dit uit met behulp van de gegevens uit tabel 1 (zie volgende dia).