4.3 lezen 3e jaars

4.3 lezen 3e jaars
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

4.3 lezen 3e jaars

Slide 1 - Tekstslide

Een informatieve tekst heeft als doel...
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 2 - Quizvraag

Bij een informatieve tekst wil de schrijver de lezer...
A
instructie of informatie geven
B
overtuigen van zijn mening
C
in actie laten komen
D
vermaken

Slide 3 - Quizvraag

Welke tekstsoort?
A
informatieve tekst
B
activerende tekst
C
instructieve tekst
D
overtuigende tekst

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een goed voorbeeld van een
informatieve tekst
A
reclamefolder
B
reisbrochure
C
krantenartikel

Slide 5 - Quizvraag

Een nieuwsbericht is een ...
A
informatieve tekst
B
uitleggende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 6 - Quizvraag

Een uitnodiging is een voorbeeld van een
A
informatieve tekst
B
amuserende tekst
C
instruerende tekst
D
activerende tekst

Slide 7 - Quizvraag

Het Ikeaboekje bij de boekenkast Billy is
A
een informatieve tekst
B
overtuigende tekst

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een informatieve tekst?
A
kookboek
B
anti-rook campagne
C
advertentie
D
recensie

Slide 9 - Quizvraag

Wat is geen informatieve tekst?
A
leerwerkboek Talent
B
inhoudsopgave in een boek
C
ingezonden brief
D
website van de huisartspraktijk

Slide 10 - Quizvraag

Tabellen en grafieken zie je vooral in teksten die
A
Instructie geven
B
Informatie geven

Slide 11 - Quizvraag

Informatieve teksten zijn er in twee vormen: informatieve teksten en instructies
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het doel van een informatieve tekst?

Slide 13 - Open vraag

Wat zijn de kenmerken van een informatieve tekst?

Slide 14 - Open vraag

1. Welke tekstvormen horen bij welke tekstsoorten?
informatieve tekst
Meninggevende tekst
activerende tekst
amuserende tekst
advertentie
nieuwsbericht
liedtekst
recensie

Slide 15 - Sleepvraag

De hoofdgedachte is...
A
waar de tekst over gaat
B
wat in de titel staat
C
wat de schrijver over het onderwerp zegt in één zin

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een hoofdgedachte?
A
De hoofdgedachte en de kernzin samen
B
Wat in een tekst belangrijk is
C
De inleiding
D
De alinea's

Slide 17 - Quizvraag

De hoofdgedachte is altijd...
A
een woord
B
een zin
C
een woord of een zin

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een hoofdgedachte?
A
Dat wat de hoofdpersoon denkt.
B
Wat de schrijver over het onderwerp te zeggen heeft.
C
De reden waarom de schrijver de tekst heeft geschreven.
D
De mening van de hoofdpersoon.

Slide 19 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 20 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 21 - Quizvraag

Onderwerp en hoofdgedachte:
Wat kan géén hoofdgedachte zijn?
A
Jongetje stoot beeld van 4.000 euro om en moet betalen
B
Honden troosten kinderen na aanslag in VS
C
Doden door stortbuien in China
D
Kangoeroe huppelt door weiland op Texel

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de bedoeling van een voorbeeld in een tekst?
A
Iets beter uitleggen.
B
Ergens voor waarschuwen.
C
Zeggen dat iets gaat gebeuren.
D
Zeggen dat iets misschien niet klopt.

Slide 23 - Quizvraag

Welke leesstrategie pas je toe als je de bonusfolder van de Albert Heijn krijgt en wilt weten of de yoghurt in de aanbieding is.
A
Scannend lezen
B
Zoekend lezen
C
Grondig lezen
D
Kritisch lezen

Slide 24 - Quizvraag

Waar let je op bij kritisch lezen?
A
De naam van de auteur.
B
Het jaartal van de tekst.
C
De afbeeldingen in de tekst.
D
Het lettertype.

Slide 25 - Quizvraag

Welke manier van lezen gebruik je als je je trainingstijden voor vanavond wilt weten?
A
grondig lezen
B
kritisch lezen
C
scannend lezen
D
zoekend lezen

Slide 26 - Quizvraag

Je wilt weten of de bron betrouwbaar is. Welke manier van lezen gebruik je?
A
grondig lezen
B
Kritisch lezen
C
scannend lezen
D
zoekend lezen

Slide 27 - Quizvraag

Je bent een jeugdboek aan lezen. Welke manier van lezen gebruik je?
A
kritisch lezen
B
Onstpannend lezen
C
scannend lezen
D
grondig lezen

Slide 28 - Quizvraag