Aan de slag met het moduleboekje 'Fictie en poëzie'.
Slide 2 - Tekstslide
Doel lessenserie
Je leert het verschil te omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
Je leert het verschil te omschrijven tussen fictie en poëzie;
Je leert over personages en perspectief in een verhaal;
Je leert over tijd en plaats in een verhaal;
Je leert over genres en hun kenmerken;
Je leert over gedichten en hun kenmerken.
Lesdoel:
Je leert over personages en perspectief in een verhaal;
Je leert over genres en hun kenmerken.
Slide 3 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdracht 1 en 2 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdrachten in op bladzijde 168.
Slide 4 - Tekstslide
3.1. Jeugdproblemen
In boeken over jeugdproblemen kom je problemen in allerlei soorten en maten tegen. Vb. Opgroeien, verliefdheid, sporten, gescheiden ouders, eetstoornissen, financiële problemen, pesten, ruzies en verslavingen;
In deze boeken maken hoofdpersonen van alles mee rondom deze problemen.
Slide 5 - Tekstslide
Voor jou als lezer kan dat op twee manieren een gevolg krijgen:
1. Je leert over de problemen van de personages uit jouw verhaal en ziet dat ze dezelfde problemen tegenkomen als jij;
2. Het kan ook zijn dat de problemen van de personages uit jouw gekozen verhaal heel anders zijn dan de problemen waar jij tegenaan loopt. In dat geval kan je ook leren van de personages.
. Schrijvers willen laten zien dat ze begrijpen met welke problemen jongeren vandaag de dag mee worstelen. Op die manier spreken ze ook weer andere jongeren aan – ze vinden hierdoor makkelijker lezers.
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdracht 3 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdrachten in op bladzijde 170.
Slide 7 - Tekstslide
3.2. Onderwerp
Je komt ervaringen en problemen tegen van jongvolwassenen (young adult), of jongeren van jouw leeftijd;
Terugkerende onderwerpen (bv. vriendschap, broertjes/zusjes, gescheiden ouders, pestgedrag en verslavingen);
De verhalen gaan over grotere problemen waar jongeren mee te kunnen kunnen krijgen wanneer ze opgroeien.
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdracht 4 en 5 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdrachten in op bladzijde 171 - 172.
Slide 9 - Tekstslide
3.3. Vertelperspectief
Ander woord voor 'standpunt';
Je leest het verhaal vanuit een bepaald standpunt (vanuit één of meer verhaalpersonen lees je het verhaal en beleef je de gebeurtenissen mee);
Twee perspectieven (ik-perspectief en hij/zij-perspectief).
Slide 10 - Tekstslide
3.3. Ik-perspectief
Een ik vertelt jou het verhaal;
Door zijn of haar ogen lees je mee en beleef je de gebeurtenissen;
Het lijkt alsof de ik zijn of haar verhaal aan iemand anders vertelt;
Meestal is deze ik-persoon ook de hoofdpersoon van het verhaal;
Over deze ik krijg je veel informatie, omdat je met alle gevoelens en gedachten mee kan lezen
Is niet altijd betrouwbaar: je weet niet of de gevoelens en gedachten altijd kloppen en je krijgt minder informatie van de andere personen mee.
Slide 11 - Tekstslide
3.3. Hij/zij-perspectief
Laat de lezer meekijken over de schouder van de hoofdpersoon;
De lezer krijgt informatie over deze hoofdpersoon, maar niet van binnenuit;
De gedachten en gevoelens zijn niet zo aanwezig in het verhaal;
De informatie over de hoofdpersoon is betrouwbaarder dan bij de ik-persoon.