Aan de slag met het moduleboekje 'Fictie en poëzie'.
Huiswerk bespreken: Fictie (blz. 191-193) in je lesboek: opdrachten 4 en 5
Slide 2 - Tekstslide
Je kunt
het verschil omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
het verschil omschrijven tussen fictie en poëzie;
personages en perspectief herkennen in een verhaal;
tijd en plaats duiden in een verhaal;
genres en hun kenmerken herkennen en benoemen;
gedichten herkennen en hun kenmerken herkennen en benoemen.
Je leert:
Je leert over personages en perspectief in een verhaal;
Je leert over genres en hun kenmerken.
Doel lessenserie
Lesdoel
Slide 3 - Tekstslide
Bespreken huiswerk
Fictie (blz. 168-171) in je lesboek:
opdrachten 1 t/m 3
Slide 4 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdrachten 1 en 2 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdrachten op bladzijde 168.
timer
10:00
Slide 5 - Tekstslide
3.1. Jeugdproblemen
In boeken over jeugdproblemen kom je problemen in allerlei soorten en maten tegen. Bijvoorbeeld: opgroeien, verliefdheid, sporten, gescheiden ouders, eetstoornissen, financiële problemen, pesten, ruzies en verslavingen.
De hoofdpersonen in deze boeken makenvan alles mee rondom deze problemen.
Slide 6 - Tekstslide
Gevolgen voor de lezer:
1. Problemen van de personages <=> zelfde problemen als jij hebt.
2. Problemen van de personages <=> heel anders dan jouw problemen.
In beide gevallen kan je leren van de personages.
Schrijvers willen laten zien dat ze begrijpen met welke problemen jongeren vandaag de dag mee worstelen.
=> spreekt andere jongeren aan
=> ze vinden hierdoor makkelijker lezers.
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdracht 3 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdracht op bladzijde 170.
timer
10:00
Slide 8 - Tekstslide
Je kunt
het verschil omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
het verschil omschrijven tussen fictie en poëzie;
personages en perspectief herkennen in een verhaal;
tijd en plaats duiden in een verhaal;
genres en hun kenmerken herkennen en benoemen;
gedichten herkennen en hun kenmerken herkennen en benoemen.
Je leert:
Je leert over personages en perspectief in een verhaal;
Je leert over genres en hun kenmerken;
Je leert over herkennen van onderwerpen in probleemboeken.
Doel lessenserie
Lesdoel
Slide 9 - Tekstslide
Volgende les
Donderdag 16 januari
maken Fictie (blz. 168-171) in je lesboek): opdrachten 1 t/m 3 (maken in je schrift)
leren theorie in het werkboek H1, H2 en H3 (t/m 3.1.)
Slide 10 - Tekstslide
3.2. Onderwerp
Je komt ervaringen en problemen tegen van jongvolwassenen (young adult), of jongeren van jouw leeftijd;
Terugkerende onderwerpen (bijvoorbeeld vriendschap, broertjes/zusjes, gescheiden ouders, pestgedrag en verslavingen);
De verhalen gaan over grotere problemen, waarmee jongeren mee te kunnen kunnen krijgen wanneer ze opgroeien.
Slide 11 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdrachten 4 (en 5) uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdrachten op bladzijde 171 - 172.
timer
5:00
Slide 12 - Tekstslide
3.3. Vertelperspectief
Ander woord voor 'standpunt';
Je leest het verhaal vanuit een bepaald standpunt (vanuit één of meer verhaalpersonen lees je het verhaal en beleef je de gebeurtenissen mee);
Twee perspectieven (ik-perspectief en hij/zij-perspectief).
Slide 13 - Tekstslide
3.3. Ik-perspectief
Een ik-persoon vertelt jou het verhaal;
Je leest over en beleeft de gebeurtenissen door zijn/haar ogen;
Het lijkt alsof de ik-persoon zijn/haar verhaal aan iemand anders vertelt;
Meestal is deze ik-persoon ook de hoofdpersoon van het verhaal;
Over ik-persoon krijg je veel informatie, omdat je met alle gevoelens en gedachten van hem/haar mee kan lezen
Is niet altijd betrouwbaar: je weet niet of de gevoelens en gedachten altijd kloppen en je krijgt minder informatie van de andere personen mee.
Slide 14 - Tekstslide
3.3. Hij/zij-perspectief
Laat de lezer meekijken over de schouder van de hoofdpersoon;
De lezer krijgt informatie over deze hoofdpersoon, maar niet van binnenuit;
De gedachten en gevoelens zijn niet zo aanwezig in het verhaal;
De informatie over de hoofdpersoon is betrouwbaarder dan bij de ik-persoon.
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdracht (5 en) 6 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdracht op bladzijde 175.
Slide 16 - Tekstslide
Je kunt
het verschil omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
het verschil omschrijven tussen fictie en poëzie;
personages en perspectief herkennen in een verhaal;
tijd en plaats duiden in een verhaal;
genres en hun kenmerken herkennen en benoemen;
gedichten herkennen en hun kenmerken herkennen en benoemen.
Je leert:
Je leert over personages en perspectief in een verhaal;
Je leert over genres en hun kenmerken;
Je leert over herkennen van onderwerpen in probleemboeken.
Doel lessenserie
Lesdoel
Slide 17 - Tekstslide
Volgende les
Vrijdag 17 januari
maken Fictie (blz. 168-171) in je lesboek): opdrachten 4 t/m 6 (maken in je schrift)