G2MH - 16-1-2015 - Fictie H3 (les3 en 4)

Welkom bij Nederlands
Op tafel heb je liggen:
  •  Lesboek;
  •  Moduleboekje 'Fictie en poëzie';
  •  Schrift;
  •  Pen.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Op tafel heb je liggen:
  •  Lesboek;
  •  Moduleboekje 'Fictie en poëzie';
  •  Schrift;
  •  Pen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Aan de slag met het moduleboekje 'Fictie en poëzie'.  
  • Huiswerk bespreken: Fictie (blz. 191-193) in je lesboek: opdrachten 4 en 5

Slide 2 - Tekstslide



Je kunt
  • het verschil omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
  • het verschil omschrijven tussen fictie en poëzie;
  • personages en perspectief herkennen in een verhaal;
  • tijd en plaats duiden in een verhaal;
  • genres en hun kenmerken herkennen en benoemen;
  • gedichten herkennen en hun kenmerken herkennen en benoemen.


Je leert:
  • Je leert over personages en perspectief in een verhaal;
  • Je leert over genres en hun kenmerken.
Doel lessenserie
Lesdoel

Slide 3 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Fictie (blz. 168-171) in je lesboek: 
opdrachten 1 t/m 3

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdrachten 1 en 2 uit je Nieuw Nederlands lesboek.

Je vindt deze opdrachten op bladzijde 168.
timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

3.1. Jeugdproblemen
  • In boeken over jeugdproblemen kom je problemen in allerlei soorten en maten tegen. Bijvoorbeeld: opgroeien, verliefdheid, sporten, gescheiden ouders, eetstoornissen, financiële problemen, pesten, ruzies en verslavingen.
  • De hoofdpersonen in deze boeken maken van alles mee rondom deze problemen

Slide 6 - Tekstslide

Gevolgen voor de lezer

1. Problemen van de personages <=> zelfde problemen als jij hebt.

2. Problemen van de personages <=> heel anders dan jouw problemen. 

In beide gevallen kan je leren van de personages.

Schrijvers willen laten zien dat ze begrijpen met welke problemen jongeren vandaag de dag mee worstelen. 
=> spreekt andere jongeren aan
=> ze vinden hierdoor makkelijker lezers.

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdracht 3 uit je Nieuw Nederlands lesboek.

Je vindt deze opdracht op bladzijde 170.


timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide



Je kunt
  • het verschil omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
  • het verschil omschrijven tussen fictie en poëzie;
  • personages en perspectief herkennen in een verhaal;
  • tijd en plaats duiden in een verhaal;
  • genres en hun kenmerken herkennen en benoemen;
  • gedichten herkennen en hun kenmerken herkennen en benoemen.


Je leert:
  • Je leert over personages en perspectief in een verhaal;
  • Je leert over genres en hun kenmerken;
  • Je leert over herkennen van onderwerpen in probleemboeken.
Doel lessenserie
Lesdoel

Slide 9 - Tekstslide

Volgende les
Donderdag 16 januari
  • maken Fictie (blz. 168-171) in je lesboek): opdrachten 1 t/m 3 (maken in je schrift)
  • leren theorie in het werkboek H1, H2 en H3 (t/m 3.1.)




Slide 10 - Tekstslide

3.2. Onderwerp
  • Je komt ervaringen en problemen tegen van jongvolwassenen (young adult), of jongeren van jouw leeftijd;
  • Terugkerende onderwerpen (bijvoorbeeld vriendschap, broertjes/zusjes, gescheiden ouders, pestgedrag en verslavingen);
  • De verhalen gaan over grotere problemen, waarmee jongeren mee te kunnen kunnen krijgen wanneer ze opgroeien.

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdrachten 4 (en 5) uit je Nieuw Nederlands lesboek.

Je vindt deze opdrachten op bladzijde 171 - 172.
timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

3.3. Vertelperspectief 
  • Ander woord voor 'standpunt';
  • Je leest het verhaal vanuit een bepaald standpunt (vanuit één of meer verhaalpersonen lees je het verhaal en beleef je de gebeurtenissen mee);
  • Twee perspectieven (ik-perspectief en hij/zij-perspectief). 

Slide 13 - Tekstslide

3.3. Ik-perspectief
  • Een ik-persoon vertelt jou het verhaal;
  • Je leest over en beleeft de gebeurtenissen door zijn/haar ogen;
  • Het lijkt alsof de ik-persoon zijn/haar verhaal aan iemand anders vertelt;
  • Meestal is deze ik-persoon ook de hoofdpersoon van het verhaal;
  • Over ik-persoon krijg je veel informatie, omdat je met alle gevoelens en gedachten van hem/haar mee kan lezen
  • Is niet altijd betrouwbaar: je weet niet of de gevoelens en gedachten altijd kloppen en je krijgt minder informatie van de andere personen mee.

Slide 14 - Tekstslide

3.3. Hij/zij-perspectief
  • Laat de lezer meekijken over de schouder van de hoofdpersoon;
  • De lezer krijgt informatie over deze hoofdpersoon, maar niet van binnenuit;
  • De gedachten en gevoelens zijn niet zo aanwezig in het verhaal;
  • De  informatie over de hoofdpersoon is betrouwbaarder dan bij de ik-persoon.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Maak opdracht (5 en) 6 uit je Nieuw Nederlands lesboek.

Je vindt deze opdracht op bladzijde 175.

Slide 16 - Tekstslide



Je kunt
  • het verschil omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
  • het verschil omschrijven tussen fictie en poëzie;
  • personages en perspectief herkennen in een verhaal;
  • tijd en plaats duiden in een verhaal;
  • genres en hun kenmerken herkennen en benoemen;
  • gedichten herkennen en hun kenmerken herkennen en benoemen.


Je leert:
  • Je leert over personages en perspectief in een verhaal;
  • Je leert over genres en hun kenmerken;
  • Je leert over herkennen van onderwerpen in probleemboeken.
Doel lessenserie
Lesdoel

Slide 17 - Tekstslide

Volgende les
Vrijdag 17 januari
  • maken Fictie (blz. 168-171) in je lesboek): opdrachten 4 t/m 6 (maken in je schrift)
  • leren theorie in het werkboek H1, H2 en H3 




Slide 18 - Tekstslide