Spelling blok 6

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer met het vervoegen van werkwoorden?
  • Bepaal eerst of het werkwoord een persoonsvorm is.
  • Is het een persoonsvorm, dan ga je het werkwoord vervoegen.
  • Voor het vervoegen kijk je naar de ik-vorm!
  • Tegenwoordige tijd? Ik-vorm + -t of ik-vorm + -en
  • Verleden tijd? Ik-vorm + -te/-de of ik-vorm + -ten/-den

Slide 2 - Tekstslide

Even oefenen:
  • Hij .....(houden) van lezen en gamen. 
  • Persoonsvorm? 
  • Welke tijd?
  • Tegenwoordige tijd, dus ik-vorm = houd + -t
  • Hij houdt van lezen en gamen. 

Slide 3 - Tekstslide

Nu deze:
  • De leerling ......(maken) gisteren zijn huiswerk.
  • Persoonsvorm?
  • Welke tijd? ev/mv?
  • Verleden tijd en enkelvoud: dus ik-vorm = maak + -te
  • De leerling maakte gisteren zijn huiswerk. 

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer gebruik je 't X-kofschip (of 't sexy fokschaap)?
  • Bij twijfel over -te of -de en bij het voltooid deelwoord. 
  • Als je 't x-kofschip gebruikt heb je de stam van het werkwoord nodig. 
  • Stam van het werkwoord is het hele werkwoord - en. Let op! Is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm. 
  • Komt de laatste letter van de stam voor in 't-kofschip, dan krijg je ik-vorm + -te of een voltooid deelwoord met een -t

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld:
  • De kat ........(krabben) mij vorige week.
  • Persoonsvorm?
  • Welk tijd?
  • Verleden tijd, dus ik-vorm + -te of -de.
  • Is het nu krabde of krabte?
  • Wat is de stam van het werkwoord?
  • stam = krabb, de laatste letter is een b en zit niet in 't-kofschip
  • De kat krabde mij vorige week. 

Slide 6 - Tekstslide

Nog een voorbeeld:
  • Ik ben vorige week ......... (verhuizen).
  • Persoonsvorm?
  • Geen persoonsvorm, maar voltooid deelwoord.
  • Eindigt het vd op een -d of een -t?
  • Wat is de stam van het werkwoord?
  • Stam = verhuiz, laatste letter zit niet in 't-kofschip, dus een -d.
  • Ik ben vorige week verhuisd.

Slide 7 - Tekstslide

Vul het juiste werkwoord in:
1. De regering .......... (vergaderen) veel over de richtlijnen.
2. De richtlijnen zijn vorige week weer ........ (veranderen).
3. De jongen .....(wachten) gisteren lang op zijn vriendin.
4. Toen de zon onderging, ......(glanzen) de zee prachtig.

Slide 8 - Open vraag

Antwoorden:
1. De regering vergadert (vergaderen) veel over de richtlijnen.  
2. De richtlijnen zijn vorige week weer veranderd (veranderen).
3. De jongen wachtte (wachten) gisteren lang op zijn vriendin.
4. Toen de zon onderging, glansde (glanzen) de zee prachtig.

Slide 9 - Tekstslide

Woorden verdelen in lettergrepen
Als een woord niet meer op een regel past, kun je het afbreken. In Word gebeurt dit automatisch.
 Let er bij schrijfopdrachten wel op dat dit op de goede manier gebeurt. 
Je mag een woord alleen afbreken tussen twee lettergrepen.
Daarbij gebruik je een afbreekteken (liggend streepje)



Slide 10 - Tekstslide

Woorden verdelen in lettergrepen 1
Is het woord een samenstelling dan breek je het woord af tussen de twee delen van de samenstelling.
Banketbakker         Banket-bakker

Slide 11 - Tekstslide

Woorden verdelen in lettergrepen 2
je breekt niet af vóór of na een lettergreep van één letter.
   Studi-o             stu-dio
 O-liebol               olie-bol

Slide 12 - Tekstslide

Woorden verdelen in lettergrepen 3
Speciale tekens en extra letters in verkleinwoorden schrijf je niet bij het afbreken.
   Fotootje             Foto-tje
   Zeeën                Zee-en

Slide 13 - Tekstslide

Woorden verdelen in lettergrepen 4
Zorg dat het woord niet verkeerd kan worden gelezen.
            
   Reserve-ring                reser-vering
   Beste-ding                    be-steding

Slide 14 - Tekstslide

Afkortingen
Soms worden afkortingen gebruikt, omdat woorden anders te lang zijn om op te schrijven (of uit te spreken).
Let er wel op dat je in officiële brieven en teksten geen afkortingen mag gebruiken. Je schrijft woorden dan voluit. 

Slide 15 - Tekstslide

Afkortingen 1
Veel afkortingen schrijf je met kleine letters en punten.
 i.p.v. =in plaats van


Sommige veelgebruikte afkortingen mag je zonder punten schrijven.
cm=centimeter

Slide 16 - Tekstslide

Afkortingen 2
Bedrijfsnamen en minder vaak voorkomende afkortingen schijf je vaak met hoofdletter, maar zonder punten.
KLM= Koninklijke luchtvaartmaatschappij

Afkortingen met hoofdletters én punten komen vrijwel nooit voor.
Z.K.H.= Zijne Koninklijke Hoogheid

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiting 
  • Vragen?
  • Maken Spelling blok 6,
  • opdracht 1, 2, 3, 4, 7, 8 en 9 (dictee) 

Slide 18 - Tekstslide