Nederlands Zinnen Maken met Juiste Grammatica

Nederlands Zinnen Maken met Juiste Grammatica
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands Zinnen Maken met Juiste Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
- Begrijpen van Nederlandse grammatica regels
- In staat zijn om zelf zinnen te maken met de juiste grammatica

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer de leerdoelen van de les aan de studenten.
Wat weet je al over het maken van Nederlandse zinnen met de juiste grammatica?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is Grammatica?
Grammatica zijn regels die bepalen hoe woorden in een zin worden geplaatst en hoe ze worden gecombineerd.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat grammatica is en waarom het belangrijk is bij het maken van zinnen.
Onderwerp en Werkwoord
Een zin moet altijd een onderwerp en een werkwoord hebben. Het onderwerp is wie of wat iets doet en het werkwoord is de actie die wordt uitgevoerd.

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit wat het onderwerp en het werkwoord zijn en hoe deze in een zin moeten worden gebruikt.
Persoonlijke Voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden vervangen een naam in een zin. Voorbeelden zijn 'ik', 'jij', 'hij', 'zij', 'wij', 'jullie', en 'zij'.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat persoonlijke voornaamwoorden zijn en hoe deze in een zin moeten worden gebruikt.
Het Gebruik van Lidwoorden
Lidwoorden zijn 'de', 'het', en 'een'. 'De' en 'het' worden gebruikt voor specifieke woorden en 'een' wordt gebruikt voor niet-specifieke woorden.

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit wat lidwoorden zijn en hoe deze in een zin moeten worden gebruikt.
Het Gebruik van Bijvoeglijke Naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden beschrijven een zelfstandig naamwoord. Ze komen altijd voor het zelfstandig naamwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en hoe deze in een zin moeten worden gebruikt.
Samengestelde Zinnen
Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen die aan elkaar zijn gekoppeld met behulp van een voegwoord zoals 'en', 'maar', of 'of'.

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit wat een samengestelde zin is en hoe deze in een zin moeten worden gebruikt.
De Woordvolgorde
In een Nederlandse zin is de algemene woordvolgorde onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp. Er zijn uitzonderingen op deze regel.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit wat de algemene woordvolgorde is en wat de uitzonderingen zijn.
Oefening: Onderwerp en Werkwoord
Maak een zin met een onderwerp en werkwoord. Wissel uit met een klasgenoot om elkaars zinnen te controleren.

Slide 11 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om samen te werken en hun zinnen te delen met hun klasgenoten.
Oefening: Persoonlijke Voornaamwoorden
Maak een zin met een persoonlijk voornaamwoord. Wissel uit met een klasgenoot om elkaars zinnen te controleren.

Slide 12 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om samen te werken en hun zinnen te delen met hun klasgenoten.
Oefening: Lidwoorden
Maak een zin met een lidwoord. Wissel uit met een klasgenoot om elkaars zinnen te controleren.

Slide 13 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om samen te werken en hun zinnen te delen met hun klasgenoten.
Oefening: Bijvoeglijke Naamwoorden
Maak een zin met een bijvoeglijk naamwoord. Wissel uit met een klasgenoot om elkaars zinnen te controleren.

Slide 14 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om samen te werken en hun zinnen te delen met hun klasgenoten.
Oefening: Samengestelde Zinnen
Maak een samengestelde zin met behulp van een voegwoord zoals 'en', 'maar', of 'of'. Wissel uit met een klasgenoot om elkaars zinnen te controleren.

Slide 15 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om samen te werken en hun zinnen te delen met hun klasgenoten.
Oefening: Woordvolgorde
Maak een zin met de algemene woordvolgorde onderwerp-werkwoord-lijdend voorwerp. Wissel uit met een klasgenoot om elkaars zinnen te controleren.

Slide 16 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om samen te werken en hun zinnen te delen met hun klasgenoten.
Uitzonderingen op Woordvolgorde
Er zijn uitzonderingen op de algemene woordvolgorde, zoals het omkeren van onderwerp en werkwoord om nadruk te leggen op het onderwerp.

Slide 17 - Tekstslide

Leg uit wat de uitzonderingen op de algemene woordvolgorde zijn en waarom deze worden gebruikt.
Oefening: Uitzonderingen op Woordvolgorde
Maak een zin met een uitzondering op de algemene woordvolgorde. Wissel uit met een klasgenoot om elkaars zinnen te controleren.

Slide 18 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om samen te werken en hun zinnen te delen met hun klasgenoten.
Veelgemaakte Fouten
Veelgemaakte fouten zijn het verwarren van 'de' en 'het' en het vergeten van lidwoorden. Ook het gebruik van 'hun' in plaats van 'zij' is een veelgemaakte fout.

Slide 19 - Tekstslide

Benadruk veelgemaakte fouten en hoe deze kunnen worden vermeden.
Oefening: Veelgemaakte Fouten
Maak een zin zonder de veelgemaakte fouten die zijn besproken. Wissel uit met een klasgenoot om elkaars zinnen te controleren.

Slide 20 - Tekstslide

Geef de studenten de gelegenheid om samen te werken en hun zinnen te delen met hun klasgenoten.
Herhaling
Herhaal de belangrijkste punten van de les en beantwoord eventuele vragen van de studenten.

Slide 21 - Tekstslide

Vraag de studenten of ze vragen hebben en herhaal de belangrijkste punten van de les.
Einde
Bedank de studenten voor hun deelname en sluit de les af.

Slide 22 - Tekstslide

Sluit de les af en geef de studenten eventuele huiswerkopdrachten.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 23 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 24 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 25 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.