Quizvragen - deel I - H1-H4

Quiz-vragen - deel I
Thema: Parlementaire democratie H1 t/m H4
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Quiz-vragen - deel I
Thema: Parlementaire democratie H1 t/m H4

Slide 1 - Tekstslide

Welke stelling is juist?
1. Een referendum over een bepaald onderwerp is een voorbeeld van directe democratie.
2. NL is een indirecte democratie omdat wij volksvertegenwoordigers kiezen die namens ons beslissingen nemen.
A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
D
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Wie hebben er in een dictatuur last van beperkingen van grondrechten?
A
Bedrijven en militairen
B
Burgers en media
C
Politie en burgers
D
Media en politieke bestuurders

Slide 3 - Quizvraag

Op basis van hun ideologie kiezen progressieve partijen voor:
A
behoud van wat in de samenleving is gerealiseerd.
B
een terugkeer naar vroegere normen en waarden.
C
het politieke midden.
D
maatschappelijke veranderingen.

Slide 4 - Quizvraag

Liberale politieke partijen benadrukken dat:

A
burgers meer vrijheid moeten krijgen
B
mensen gelijke kansen moeten krijgen
C
de overheid een sterke positie moet hebben.
D
veel taken zijn weggelegd voor het maatschappelijk middenveld.

Slide 5 - Quizvraag

Linkse politieke partijen:

A
vinden dat rijke mensen evenveel belasting moeten betalen als arme mensen.
B
vinden dat de overheid moet opkomen voor de zwakkeren in de samenleving.
C
willen het verschil tussen arm en rijk vergroten.
D
hechten veel waarde aan het bedrijfsleven.

Slide 6 - Quizvraag

Welke kenmerken horen bij de VVD?
A
progressief en confessioneel
B
rechts en liberaal
C
behoudend en links
D
links en progressief

Slide 7 - Quizvraag

Politieke partijen vervullen enkele belangrijke taken in onze democratie.

1. Met het samenbundelen van ideeën wordt bedoeld dat politieke partijen burgers enthousiast maken voor de politiek.

2. Met het selecteren van kandidaten wordt bedoeld dat politieke partijen kandidaten uitzoeken voor bestuursfuncties.

A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
D
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
1. Een voorbeeld van passief kiesrecht is dat iemand bij een verkiezing gaat stemmen.
2. Een voorbeeld van passief kiesrecht is dat iemand een burgerinitiatief start.
A
Alleen stelling 1 is juist
B
Alleen stelling 2 is juist
C
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
D
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Lees onderstaande stelling - Waar of niet waar?:

'Passief kiesrecht geldt voor die mensen die ook actief kiesrecht hebben.'

A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een lijsttrekker?
A
Iemand binnen een politieke partij die de verkiezingslijst met namen opstelt
B
een communicatiedeskundige die partijen adviseert
C
de man of vrouw die het imago en de verkiezingsstrategie bepaalt.
D
het ‘gezicht’ van de partij tijdens de verkiezingscampagne

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Nederland wordt soms een mediacratie genoemd, omdat:
A
je bij de verkiezingen ook via internet kunt stemmen.
B
politici in allerlei tv-programma's verschijnen om hun standpunten uit te leggen.
C
lijsttrekkers vooral via de media kiezers aan zich proberen te binden.
D
zwevende kiezers intensieve gebruikers van sociale media zijn.

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Iemand die strategisch stemt, heeft vooral oog voor:

A
de samenstelling van de regering.
B
de aantrekkingskracht van een lijsttrekker
C
de standpunten van een partij.
D
zijn eigen belangen.

Slide 21 - Quizvraag

De verkiezingsuitslag bij de Tweede Kamerverkiezingen bepaalt:
I. hoeveel zetels iedere partij krijgt.
II. welke partijen samen een meerderheid hebben.
III. de standpunten van de partijen.

A
Alleen I is juist.
B
I en II zijn juist.
C
I en III zijn juist.
D
alle antwoorden zijn juist.

Slide 22 - Quizvraag

De kiesdeler is:


A
het aantal uitgebrachte stemmen gedeeld door het aantal te verdelen zetels.
B
het aantal stemgerechtigden gedeeld door het aantal te verdelen zetels.
C
het percentage dat daadwerkelijk stemt.
D
het aantal beschikbare zetels.

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Video

Slide 25 - Tekstslide

Deze week inleveren via Magister: Opdracht - Tijdlijn maken 

Lezen: Hoofdstuk 5 - De regering
Maken: Opdracht 1 t/m 10
AAN DE SLAG!

Slide 26 - Tekstslide