oefentoets ch3 1mh / 1hv

Oefentoets Ch3
Je werkt in stilte aan deze oefentoets!
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo g, t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets Ch3
Je werkt in stilte aan deze oefentoets!

Slide 1 - Tekstslide

Vocabulaire

Slide 2 - Tekstslide

le français
l'histoire
le dessin
la biologie
les maths
l'anglais

Slide 3 - Sleepvraag

la chambre
le secret
les affaires
le tableau
les devoirs
le contrôle
de toets
de spullen
het schilderij
de kamer
het huiswerk
het geheim

Slide 4 - Sleepvraag

Je leert in dit hoofdstuk ook de schoolvakken te benoemen in het Frans. 

Sleep de juiste woordjes in het blauw naar de vertaling.
les maths
l'anglais
l'histoire
la géo
le français
la musique
muziek
Frans
Engels
Wiskunde
aardrijkskunde
geschiedenis

Slide 5 - Sleepvraag

Sleep de woordjes in de blauwe vakjes naar de juiste vertaling.

De woordjes hebben allemaal te maken met het thema 'school'.
le cours
la classe
le prof
le collège
en cinquième
sévère
streng
in de eerste klas
de klas
de les
de middelbare school
de leraar

Slide 6 - Sleepvraag

Grammaire

Slide 7 - Tekstslide

Le verbe être
Het werkwoord zijn

Slide 8 - Tekstslide

uitleg:
sleep een blauw kader op het rode kader - (maak de juiste combi)
suis
es
est
sont
Je
Tu
Elle
Ils

Slide 9 - Sleepvraag

Il ... Pierre.
A
est
B
es
C
êtes
D
sont

Slide 10 - Quizvraag

Nous .... ici.
A
sommes
B
sont
C
es
D
est

Slide 11 - Quizvraag

Vous ...en quelle classe?
A
sont
B
sommes
C
êtes
D
suis

Slide 12 - Quizvraag

Waar zie je alleen maar goede vormen van het werkwoord 'être'?
A
Je suis, nous sommes, elles ont
B
Tu es, il est, vous etez
C
Il es, nous sommes, ils sont
D
Tu es, elle est, vous êtes

Slide 13 - Quizvraag

Traduis:
(Zij is) _____ la soeur de Pierre.

Slide 14 - Open vraag

Traduis:
(Wij zijn) _____ à la piscine.

Slide 15 - Open vraag

Traduis:
(Jullie zijn) ____ au collège?

Slide 16 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in. Kijk goed of je être of avoir nodig hebt!
Nous ____ un petit jardin
La prof _____ très sévère.
Pierre ___ une soeur?
Ils ____ dans la piscine?
Paul et Marie ____ une bonne note en français.
Tu ___ quel âge?
as
sont
a
avons
est
ont

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Tekstslide

Vul het bezittelijk vnw in:
(mijn) ___ parents sont sympas
A
mon
B
ma
C
mes
D
tes

Slide 19 - Quizvraag

Jouw broer is aardig
...... frère (m) est sympa
A
mon
B
sa
C
leur
D
ton

Slide 20 - Quizvraag

Hun boeken zijn blauw
...... livres sont bleus
A
leurs
B
leur

Slide 21 - Quizvraag

Zijn koffer is op het vliegveld
..... valise (v) est à l'aéroport
A
son
B
sa
C
ton
D
notre

Slide 22 - Quizvraag

Jouw heldin is Wonderwoman
..... héroïne est Wonderwoman
A
mon
B
ton
C
ta
D
sa

Slide 23 - Quizvraag

Zijn jullie ouders op vakantie?
..... parents sont en vacances?
A
notre
B
nos
C
vos
D
votre

Slide 24 - Quizvraag

Hun kinderen eten vlees
.... enfants mangent de la viande
A
ses
B
leur
C
vos
D
leurs

Slide 25 - Quizvraag

Zijn telefoon is van Apple
.... portable (m) est d'Apple
A
mon
B
ta
C
sa
D
son

Slide 26 - Quizvraag

Jouw vriendinnen hebben blond haar
.... amies ont les cheveux blonds
A
ton
B
vos
C
tes
D
notre

Slide 27 - Quizvraag

Mijn vriend is aardig
.... ami est sympa
A
mon
B
mes
C
son
D
ma

Slide 28 - Quizvraag

Mijn vriendin is aardig
.... amie est sympa
A
ma
B
sa
C
mes
D
mon

Slide 29 - Quizvraag

C'est ton chien?
Oui, c'est .... chien (m)
A
mes
B
leur
C
mon
D
ta

Slide 30 - Quizvraag

Les phrases clés

Slide 31 - Tekstslide

Neem de Phrases clés D & G nog eens door en maak de volgende opdrachten (blz.130)

Slide 32 - Tekstslide

In welke klas zit jij?
Wie is je leraar Wiskunde?
Is hij aardig?
Hou je van wiskunde?
Ik zit in de eerste klas
Nee, ik heb een hekel aan wiskunde
Non, je déteste les maths
Tu es en quelle classe?

Tu aimes les maths?
Qui est ton prof de maths?
Il est sympa?
Je suis en cinquième

Slide 33 - Sleepvraag

Qui est ton prof d'anglais?

Slide 34 - Open vraag

Elle est sympa?

Slide 35 - Open vraag

Traduis la phrase (vertaal de zin):
Aujourd'hui, nous avons l'histoire et le dessin.

Slide 36 - Open vraag

Traduis la phrase:
La récré, c'est à quelle heure?

Slide 37 - Open vraag

Traduis la phrase en français:
De leerling heeft een rugzak.

Slide 38 - Open vraag

Traduis la phrase en français.
De school begint om 8 uur.

Slide 39 - Open vraag

Traduis la phrase en français.
Hij houdt van Engels.

Slide 40 - Open vraag

Traduis:
In welke klas zit je?

Slide 41 - Open vraag

Traduis:
Welke vakken heb je op woensdag?

Slide 42 - Open vraag

Quelle heure est-il?

Slide 43 - Tekstslide

Il est huit heures et quart.
A
Het is 8 uur.
B
Het is 10 over 8.
C
Het is kwart over 8.
D
Het is kwart voor 8.

Slide 44 - Quizvraag

Het is half negen.

Il est....
A
neuf heures.
B
neuf heures et demie.
C
huit heures et quart.
D
huit heures et demie.

Slide 45 - Quizvraag

Comment on traduit "Het is twee uur".
A
Il est trois heures
B
Il est deux heures

Slide 46 - Quizvraag

Il est cinq heures et demie.
A
Het is half 5.
B
Het is 5 uur.
C
Het is kwart over 5.
D
Het is half 6.

Slide 47 - Quizvraag

Traduis:
Hoe laat is het?

Slide 48 - Open vraag

LA FIN!
EINDE OEFENTOETS!

Slide 49 - Tekstslide