Werkwoordspelling

Voordat we gaan beginnen...
Doe je telefoon in de telefoontas
Leg je boeken op tafel

Leg je huiswerk (6, 7, 9 en 10, blz. 28 + 29) op de hoek van je tafel
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voordat we gaan beginnen...
Doe je telefoon in de telefoontas
Leg je boeken op tafel

Leg je huiswerk (6, 7, 9 en 10, blz. 28 + 29) op de hoek van je tafel

Slide 1 - Tekstslide

Lezen uit je leesboek

10 minuten
in stilte

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Lezen uit je leesboek

Stijlfiguren
Wat weet je nog?
Huiswerk nakijken
Werkwoordspelling
Herhaling
Snap je het?
Opdrachten maken

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog?

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Opdrachten 6, 7, 9 en 10
Bladzijdes 28 + 29

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 6 - Tekstslide

Wat is hier mis gegaan?
Tim werkte als pizzabezorger, maar is gisteravond ontslagen. Hij heeft een pizza afgeleverd, maar was vergeten de ontvanger te laten betalen. 'Ik had een briefje meegekregen waar op stond 'betaald met tien euro', dus toen ben ik meteen weer weggereden'. Hij heeft zijn baas de situatie nog geprobeerd uit te leggen, maar die snapte niet waar Tim het over had. 'Het briefje was duidelijk: hij zou betalen met tien euro. Dat was voor Tim belangrijk om te weten hoeveel wisselgeld hij mee moest nemen'. Tim gaat ergens anders als bezorger aan de slag.

Slide 7 - Tekstslide

Het belang van spelling
Wat is het verschil tussen deze twee krantenkoppen?
Premier verbaasd in spannende zaak
Premier verbaast in spannende zaak

Slide 8 - Tekstslide

Waarom moeilijk doen?
Ik word
Jij wordt
Word jij?

Hij bedoelt
Hij heeft bedoeld

Slide 9 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd
Ik dans                          Ik loop                        Ik word                     Ik bedoel
Jij danst                       Jij loopt                     Jij wordt                   Jij bedoelt
Dans jij?                        Loop jij?                    Word jij?                  Bedoel jij?
Danst hij?                     Loopt hij?                 Wordt hij?               Bedoelt hij?
Wij dansen                  Wij lopen                   Wij worden            Wij bedoelen

  • Hoe weet je of iets een persoonsvorm is? 
  • Verander de zin van tijd en alleen de persoonsvorm verandert! 

Slide 10 - Tekstslide

Verleden tijd en voltooid deelwoord
Voel aan je stembanden in je keel..

  • Wat is het verschil tussen de s en de z?
  • Wat is het verschil tussen de f en de v?
  • Wat is het verschil tussen de p en de b?

  • s, f & p zijn stemloos
  • z, v & b zijn stemhebbend

Slide 11 - Tekstslide

Verleden tijd en voltooid deelwoord
  • Alle letters (klanken!) in het kofschip zijn stemloos.
  • Alle andere klanken zijn stemhebbend.

  • Klanken die na elkaar komen passen zich aan elkaar aan..

  • Dus: hij heeft bedoeld (l en d zijn stemhebbend)
  • Dus: hij heeft gedoucht (sj en t zijn stemloos)

Slide 12 - Tekstslide

De v is stemhebbend, want je stembanden trillen als je die klank maakt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

De n is stemloos, want je stembanden trillen niet als je die klank maakt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Het is 'gewandeld', want zowel de l als de d zijn stemhebbend.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Het is 'ontploft', want zowel de f als de t zijn stemloos.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

We gaan oefenen
  • Bepaal eerst het soort werkwoord (pv tt, pv vt of volt. dw.)
  • Bij pv tt: bepaal ik-vorm, hij-vorm of wij-vorm
  • Bij pv vt en volt. dw.: bepaal uitgang t/te/ten of d/de/den aan de hand van klank

Slide 17 - Tekstslide

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Hij vindt het verschrikkelijk dat je dat zei, ook al had je dat niet zo ...
A
bedoeldt
B
bedoelt
C
bedoeld

Slide 18 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Mijn moeder zegt dat de toon van mijn vader nooit overeenkomt met wat hij ... te zeggen
A
bedoeldt
B
bedoelt
C
bedoeld

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Als ik jou morgen pas ..., vind je dat dan oké?
A
beantwoordt
B
beantwoort
C
beantwoord

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Mijn vader heeft de telefoon na de hackpoging heel lang niet meer ...
A
beantwoordt
B
beantwoort
C
beantwoord

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

De schoolleiding wil graag dat die nieuwe docent zo snel mogelijk ... aan de gestelde eisen.
A
beantwoordt
B
beantwoort
C
beantwoord

Slide 22 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Haha, ik zei 1 januari dat ik al sinds vorig jaar niet meer had ... en iedereen lag in een deuk
A
gedouchd
B
gedoucht

Slide 23 - Quizvraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in:

Het SO van vandaag heb ik echt compleet ...
A
gerockt!
B
gerockd!
C
gerocket!
D
gerocked!

Slide 24 - Quizvraag

Huiswerk
Opdrachten 3, 5, 6, 7
Bladzijde 183
Fluisteren
Dinsdag 26 maart
Klaar? Lees verder in je leesboek
Vragen? Kom naar m'n bureau toe.
Vergeet niet om fictieopdracht 3 zondag in te leveren!

Slide 25 - Tekstslide