2HV naamwoordelijk gezegde

Welkom bij Nederlands!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Terugblikken naar vorige les (5 minuten)
  • Soorten werkwoorden en wwg/ nwg (15 minuten)
  • Quiz om te kijken of we de doelen behaald hebben (10 minuten)

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Je kent het naamwoordelijk gezegde en kan deze benoemen.


Slide 3 - Tekstslide

3 soorten werkwoorden
Hulpwerkwoord                                                                      Zelfstandig werkwoord
Helpt een ander werkwoord.                                            Is de baas in de zin.
vb. zijn, worden, willen, kunnen, mogen.                               



Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn de 9 koppelwerkwoorden? Elk koppelwerkwoord mag als los antwoord gegeven worden.

Slide 6 - Open vraag

Koppelwerkwoord
Als er een koppelwerkwoord in de zin staat dan is er sprake van een naamwoordelijk gezegde.

Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een naamwoord.

Slide 7 - Tekstslide

Uitvinden of de zin een WWG of NWG heeft
Tel het aantal werkwoorden in de zin:

1 werkwoord in de zin:   PV = ZWW of KWW

2 werkwoorden in de zin: PV = HWW, andere ww is ZWW of KWW

3 of meer werkwoorden in de zin: PV = HWW, 1 van de andere ww is ZWW of KWW, de rest is HWW


Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde geeft aan dat het onderwerp van de zin iets is

Bij het WWG doet het onderwerp iets.




Slide 9 - Tekstslide

Uitzondering!
Als het werkwoord 'zijn' (of een vervoeging daarvan) betekent "zich bevinden", dan is het géén koppelwerkwoord.

Pierre is dokter > wél koppelwerkwoord, onderwerp is iets
Pierre is in de tuin > géén koppelwerkwoord, geeft plaats aan

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
Junior is ziek.
Junior is ziek geweest
Junior is weer op school.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
  1. De winkel blijft dicht. 

  2. De winkel blijft twee weken gesloten.

  3. De winkel blijft in de hoofdstraat.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
Thomas  is  een  fanatiek  wielrenner.

 

Slide 13 - Tekstslide

Wat zijn de koppelwerkwoorden?
A
zijn, worden, blijven
B
schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen
C
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
D
zijn, worden, blijven, gaan, schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen

Slide 14 - Quizvraag

Wwg of nwg?

Hij blijkt een goede surfer te zijn.
A
wwg
B
nwg

Slide 15 - Quizvraag

NWG of WWG? De docent is vandaag aan het spijbelen.
A
Is aan het spijbelen - wwg
B
Is - nwg
C
Is aan het spijbelen - nwg
D
Is spijbelen - nwg

Slide 16 - Quizvraag

WWG of NWG
Die presentator schijnt fake te zijn.
A
WWG
B
NWG

Slide 17 - Quizvraag

WWG of NWG?
De vogels zijn naar het zuiden gevlogen.

A
WWG
B
NWG

Slide 18 - Quizvraag

Later word ik zangeres.
nwg OF wwg?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

NWG of WWG - Hij blijkt ziek te zijn.
A
Blijkt - wwg
B
Blijkt ziek te zijn - nwg
C
Blijkt ziek - nwg
D
Blijkt te zijn - nwg

Slide 20 - Quizvraag

WWG of NWG: De buurman was in de tuin.
A
WWG
B
NWG

Slide 21 - Quizvraag

NWG of WWG?
Hij schijnt met zijn zaklamp in het duister.
A
NWG
B
WWG

Slide 22 - Quizvraag

Verder oefenen?
2H: § 3 en 5
2V: § 1 (herhaling lj 1)

Slide 23 - Tekstslide