2h1 naamwoordelijk gezegde 2

Welkom bij Nederlands!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Terugblikken naar vorige les (5 minuten)
  • Soorten werkwoorden en wwg/ nwg (10 minuten)
  • Zelfstandig oefenen (30 minuten)
  • Klassikaal bespreken opdrachten (10 minuten)
  • Quiz om te kijken of we de doelen behaald hebben.
  • Lezen.

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Je kent het naamwoordelijk gezegde en kan deze benoemen.


Slide 3 - Tekstslide

3 soorten werkwoorden
Hulpwerkwoord                                                                      Zelfstandig werkwoord
Helpt een ander werkwoord.                                            Is de baas in de zin.
vb. zijn, worden, willen, kunnen, mogen.                               



Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Als er een koppelwerkwoord in de zin staat dan is er sprake van een naamwoordelijk gezegde.

Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een naamwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Uitvinden of de zin een WWG of NWG heeft
Tel het aantal werkwoorden in de zin:

1 werkwoord in de zin:   PV = ZWW of KWW

2 werkwoorden in de zin: PV = HWW, andere ww is ZWW of KWW

3 of meer werkwoorden in de zin: PV = HWW, 1 van de andere ww is ZWW of KWW, de rest is HWW


Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde geeft aan dat het onderwerp van de zin iets is

Bij het WWG doet het onderwerp iets.




Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering!
Als het werkwoord 'zijn' (of een vervoeging daarvan) betekent "zich bevinden", dan is het géén koppelwerkwoord.

Pierre is dokter > wél koppelwerkwoord, onderwerp is iets
Pierre is in de tuin > géén koppelwerkwoord, geeft plaats aan

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Junior is ziek.
Junior is ziek geweest
Junior is weer op school.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld
  1. De winkel blijft dicht. 

  2. De winkel blijft twee weken gesloten.

  3. De winkel blijft in de hoofdstraat.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Thomas  is  een  fanatiek  wielrenner.

 

Slide 12 - Tekstslide

Programma
  • Terugblikken naar vorige les (5 minuten)
  • Soorten werkwoorden en wwg/ nwg (10 minuten)
  • Zelfstandig oefenen (30 minuten)
  • Klassikaal bespreken opdrachten (10 minuten)
  • Quiz om te kijken of we de doelen behaald hebben.
  • Lezen.

Slide 13 - Tekstslide

Oefenen 

Wat? Blok 3 opdracht 10 en 11 (blz 124, 125)
            Blok 4 opdracht 2 en 5 ( blz 169, 171)  
Hoe? Je mag oortjes in, maar verder blijft het stil in de klas.
Hulp? Even niet. Als je er een niet weet, dan ga je door naar de volgende vraag. Na afloop bespreken we het.
Tijd? 30 minuten
Klaar? Pak je leesboek.

timer
30:00

Slide 14 - Tekstslide

Nakijken

Slide 15 - Tekstslide

In een naamwoordelijk gezegde...
A
doet iemand iets
B
wil iemand iets
C
is iemand iets
D
staan alleen maar werkwoorden

Slide 16 - Quizvraag

Wwg of nwg?

Hij blijkt een goede surfer te zijn.
A
wwg
B
nwg

Slide 17 - Quizvraag

Kan 'is' een koppelwerkwoord zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn de koppelwerkwoorden?
A
zijn, worden, blijven
B
schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen
C
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
D
zijn, worden, blijven, gaan, schijnen, blijken, lijken, heten, dunken, voorkomen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen koppelwerkwoord?
A
heten
B
lijken
C
worden
D
mogen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is geen koppelwerkwoord?
A
gaan
B
lijken
C
worden
D
schijnen

Slide 21 - Quizvraag

Fijn weekend en tot in de activiteitenweek.

Slide 22 - Tekstslide