analyse Woningloze

J.J. Slauerhoff
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen
Ga naar dit gedicht op blz. 25 in de reader poëzie
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

J.J. Slauerhoff
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen
Ga naar dit gedicht op blz. 25 in de reader poëzie

Slide 1 - Tekstslide

Woningloze - J.J. Slauerhof
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Nooit vond ik ergens anders onderdak
voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak
een tent werd door den stormwind meegenomen.

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Zoolang ik weet dat ik in wildernis,
in steppen, stad en woud dat onderkomen 
kan vinden, deert mij geen bekommernis.

Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
dat voor den nacht mij de oude kracht ontbreekt
en tevergeefs om zachte woorden smeekt,
waarmee 'k welkeer kon bouwen, de aarde
mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de
plek waar mijn graf in 't donker openbreekt.
Woningloze - J. Slauerhoff

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Nooit vond ik ergens anders onderdak
voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak
een tent werd door den stormwind meegenomen.

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Zoolang ik weet dat ik in wildernis,
in steppen, stad en woud dat onderkomen 
kan vinden, deert mij geen bekommernis.

Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
dat voor den nacht mij de oude kracht ontbreekt
en tevergeefs om zachte woorden smeekt,
waarmee 'k welkeer kon bouwen, de aarde
mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de
plek waar mijn graf in 't donker openbreekt.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de versvorm?
A
limerick
B
sonnet
C
rondeel
D
ballade

Slide 3 - Quizvraag

Er zitten twee sterke enjambementen in dit gedicht, welke? Wat is de functie van deze enjambementen?

Slide 4 - Open vraag

Het rijmschema is
A
ABBC - ADCD - CEEFFE - gebroken rijm
B
ABBC - ADCD - CAABBA omarmend rijm

Slide 5 - Quizvraag

'dat voor den nacht mij de oude kracht ontbreekt'. In deze versregel zit
A
middenrijm
B
binnenrijm

Slide 6 - Quizvraag

'in steppen, stad en woud dat onderkomen'. In deze versregel zit
A
acconsonantie
B
alliteratie
C
assonantie

Slide 7 - Quizvraag

De wending (chute, volta) zit
A
na de eerste strofe
B
na de tweede strofe

Slide 8 - Quizvraag

Waarnaar verwijst 'dat onderkomen' in versregel 7

Slide 9 - Open vraag

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen…

De titel woningloze is dus niet absoluut. Zijn gedichten zijn voor hem een vorm van wonen. Maar door het woord alleen worden wel alle andere gangbare vormen van wonen uitgesloten.

Slide 10 - Tekstslide

Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak…

Het motief waarom de dichter nergens anders kan wonen dan in zijn gedichten ligt dus gedeeltelijk bij de dichter zelf. Hij ziet een gevestigd bestaan met huis en haard, met vrouw en kinderen niet zitten. Die mogelijkheid heeft hij kennelijk uitgesloten.

Slide 11 - Tekstslide

Een tent werd door de stormwind meegenomen…

Dit is een ander motief, dat hem verhindert te wonen. De dichter blijkt een trekker, een zwerver. Het onderdak is daarom niet vast, maar onzeker. Dat geeft het beeld van de tent weer. Hij is dus als zwerver afhankelijk van wisselende uitwendige factoren, die hij niet in de hand heeft. Dat geeft het beeld van de stormwind weer, die plotseling kan opsteken. Dat zijn bestaan die van een zwerver is wordt in de tweede strofe bevestigd door verblijf in wildernis, steppen, stad en woud.

Slide 12 - Tekstslide

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen…

Die herhaling van de eerste zin geeft aan dat het nu echt om het wonen in gedichten gaat. Wanneer alle andere mogelijkheden zijn uitgeput, dan gaat het alleen hierom. Dat is de kernzin. Al herinner je dit gedicht niet meer, die regel moet je bijblijven.

Slide 13 - Tekstslide

Zolang ik weet…dat ik dat onderkomen kan vinden…

Op zijn zwerftocht vormen voor de dichter zijn gedichten dus zijn vaste onderkomen en rustpunt, zijn onzichtbaar dak boven het hoofd. Niets kan hem daarin nog deren.

Slide 14 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met wonen?

Hoewel wonen op een uiterlijke plaats niet voor de dichter is weggelegd, zoekt hij toch te wonen, dat wil zeggen een veilige en vaste plaats te vinden, waar hij zich beschut voelt tegen alle zorgen en wisselvalligheden van het bestaan. Die mogelijkheid zoekt en vindt hij in zijn gedichten. Daarmee heeft hij het wonen verinnerlijkt, dat wil zeggen afhankelijk gemaakt van zijn dichterlijke verbeelding. Die verbeelding is een vermogen om woorden om te bouwen tot een geheel, een gedicht. In het sextet dat volgt wordt dat duidelijker.

Slide 15 - Tekstslide

Het zal lang duren, maar de tijd zal komen…

Hier ligt dus de wending van het gedicht. De dichter denkt aan later, omdat hij vreest dat bij het ouder worden dit dichterlijke vermogen niet meer in staat is hem die woning en beschutting te bieden: Dat vóór den nacht mij de oude kracht ontbreekt

Slide 16 - Tekstslide

En tevergeefs om zachte woorden smeekt…

De woning bestaat hier uit zachte woorden. Die moeten de dichter beschermen en met het harde bestaan verzoenen. Met die zachte woorden bouwt hij dus het gedicht tot zijn woning.

Slide 17 - Tekstslide

En de aarde mij bergen moet…

Wanneer de dichter dat creatieve vermogen gaat missen, dan is dat voor hem het einde, een innerlijke dood, omdat dit zijn enige onderdak was. Het alternatief is dan het donkere graf, dat zijn laatste woning moet worden.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is hier poëzie, wat voor functie heeft het?

Waar het hier om gaat is de kracht van de dichterlijke verbeelding, die het bestaan bewoonbaar, dat is beleefbaar zal moeten maken. De dichter doet dat door beelden in woorden om te bouwen tot een huis, het gedicht. Hoewel een gedicht een uiterlijke vorm heeft, verwijst het naar iets innerlijks. De zachte woorden spreken een innerlijke ordening uit. Het feit dat de dichter erin kan wonen betekent dat hij zich via die verbeelding alleen maar beschermd kan voelen tegen het ongeordende dat het bestaan in wezen is.

Slide 19 - Tekstslide

Dit gedicht wordt wel als kenmerkend voor Slauerhoff beschouwd, omdat hij veel reisde (onder meer als scheepsarts). Hij was echter zeer veel ziek en overleed al op 38-jarige leeftijd (1936). Door zijn hoge schrijftempo liet hij toch tien dichtbundels en een aantal romans en verhalenbundels na. 

Slide 20 - Tekstslide