3 kbl H 5 Feiten meningen en argumenten

H5 Overtuigen NN 3kader lesdoel:

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- je weet wat een feit is

- je weet wat een mening is

- je weet wat een argument is


1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H5 Overtuigen NN 3kader lesdoel:

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- je weet wat een feit is

- je weet wat een mening is

- je weet wat een argument is


Slide 1 - Tekstslide

Lees en beluister de tekst

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 3 - Open vraag

Wie is volgens het Guinness Book of Reccords de oudste vrouw ter wereld?

Slide 4 - Open vraag

Waarmee controleert het Guinness Book of Records hoe oud je bent?

Slide 5 - Open vraag

Waarom staat Antisa niet in het Guinness Book of Records?

Slide 6 - Open vraag

Is de familie van Antisa het ermee eens of oneens dat Antisa niet in het wereldrecordboek staat?
A
eens
B
oneens

Slide 7 - Quizvraag

Theorie 
Feiten: een feit kun je controleren.
  • Bij handbal is een veld rechthoekig, 40 m. lang en 20m. breed.
Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.
herkennen/signaalwoorden: ik vind.... - volgens mij - zij denkt dat....
  • Ik vind handbal een zware sport.
Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt.
  • Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet veel rennen (argument, waarom je iets vindt).
    Signaalwoorden: omdat, want, namelijk.
Zie ook blz. 217 van je lesboek - Examen doen

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit (kun je controleren)
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument

Slide 10 - Tekstslide

een feit:

Slide 11 - Woordweb

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
    (een mening is iets wat iemand vindt)
  3. Noem een argument

Slide 12 - Tekstslide

een mening:

Slide 13 - Woordweb

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument 
    (uitleg waarom iemand iets vindt)

Slide 14 - Tekstslide

een argument:

Slide 15 - Woordweb

0

Slide 16 - Video

"Ik ben ervan overtuigd dat proberen en proeven leidt tot geloven."
A
Dit is een feit
B
Dit is een mening
C
Ik weet het niet
D
Dit is een argument

Slide 17 - Quizvraag

" Want vegetarisch eten is juist verrassend, smaakvol en helemaal niet moeilijk", aldus Isabel Boerdam.
A
Dit is een feit
B
Dit is een mening
C
Ik weet het niet
D
Dit is een argument

Slide 18 - Quizvraag

‘Ik streef altijd naar het hoogst haalbare. Ook vind ik het belangrijk om te blijven leren over producten, processen, mensen en klantgerichtheid.'
A
Hierin staan feiten en een voorbeeld
B
Hierin staan meningen en ook een opsomming
C
Hierin staan meningen en feiten.
D
Hierin staan feiten en argumenten

Slide 19 - Quizvraag

Als alleen de mening van 1 persoon in een tekst staan, is het een overtuigende tekst.
A
Nee hoor
B
Ik weet het niet
C
Ja, dat klopt

Slide 20 - Quizvraag

In een overtuigende tekst zet je in de inleiding:
A
Jouw mening
B
Alleen maar feiten
C
vast een samenvatting van de rest van de tekst
D
Alvast een argument

Slide 21 - Quizvraag

In een overtuigende tekst staan in het middenstuk vooral veel
A
feiten
B
meningen
C
conclusies
D
argumenten

Slide 22 - Quizvraag

Aan welk woordje kun je zien dat er in de slotalinea van een overtuigende tekst een conclusie staat?

Slide 23 - Open vraag

Met een argument kun jij jouw mening sterker maken. Wat is een goed argument?
A
Iets wat je zelf hebt meegemaakt
B
Iets wat iemand anders heeft meegemaakt
C
Een feit
D
want, omdat, namelijk, immers

Slide 24 - Quizvraag

Heb je het begrepen?

Slide 25 - Tekstslide

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 26 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 27 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 28 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 29 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 30 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 31 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 32 - Quizvraag

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is.

- Een feit kan je controleren.



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door b.v. onderzoeken op te zoeken.

Slide 33 - Tekstslide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt.

- Het is niet controleerbaar.

-Je kunt het eens of oneens zijn.

Voorbeeld van een mening:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 34 - Tekstslide

ARGUMENT

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Je herkent een agument aan signaalwoorden als:

want, namelijk, omdat



Voorbeeld van een argument:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 35 - Tekstslide

GELEERD?

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- je weet wat een feit is

- je weet wat een mening is

- je weet wat een argument is


Slide 36 - Tekstslide

Wat wist je al?

Slide 37 - Open vraag

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 38 - Open vraag

EXTRA UITLEG

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Tekstslide