Oefenen voor de PWW

Verbanden en signaalwoorden
1. Opsomming --> Ten eerste vind ik dat je dit niet kan maken, ook mijn moeder vind dit én mijn vader, tenslotte weet ik zeker dat je dit zelf ook vind! 

2. Tegenstelling --> Ik zou graag geld willen verdienen, maar er is gewoon geen werk te vinden. Ik snapte niks van wiskunde, toch heb ik een voldoende gehaald. 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Verbanden en signaalwoorden
1. Opsomming --> Ten eerste vind ik dat je dit niet kan maken, ook mijn moeder vind dit én mijn vader, tenslotte weet ik zeker dat je dit zelf ook vind! 

2. Tegenstelling --> Ik zou graag geld willen verdienen, maar er is gewoon geen werk te vinden. Ik snapte niks van wiskunde, toch heb ik een voldoende gehaald. 

Slide 1 - Tekstslide

Verbanden en signaalwoorden
3. Voorbeeld --> In mijn contract staan afspraken, zoals/bijvoorbeeld mijn salaris en vakantieuren. Ik vind het niet leuk als hij mij plaagt, zo heeft hij gisteren mijn tas verstopt. 

4. Tijdsvolgorde --> Eerst ging ik douchen, daarna mijn haar kammen en inmiddels lig ik in bed. NIET VERWARREN MET OPSOMMING!

Slide 2 - Tekstslide

Verbanden en signaalwoorden
5. Oorzaak/gevolg --> Doordat mijn band lek was, kwam ik te laat. Ik was ziek, waardoor ik niet kon komen. 

6. Voorwaarde --> Als je nu goede cijfers haalt, dan kan je over naar klas 4. Je mag naar mbo niveau 4, mits je jouw diploma haalt. 

Slide 3 - Tekstslide

Als Jasper een goed verslag schrijft, krijgt hij een voldoende.
A
Oorzaak/gevolg
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Tijdsvolgorde

Slide 4 - Quizvraag

Ik snap werkwoordspelling helemaal niet, maar begrijpend lezen kan ik wel.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 5 - Quizvraag

Ik ga eerst even naar de wc, daarna nog mijn tanden poetsen, dan kom ik eraan.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Tijdsvolgorde
D
Voorbeeld

Slide 6 - Quizvraag

Woordenschat
- woordbetekenissen (met betekenissen er al bij, dus je kan kiezen!)
- woorden in zin invullen 
- homoniemen 
- uitdrukkingen --> betekenis in een zin. Bijvoorbeeld --> Het regende zo hard dat de excursie in de soep is gelopen --> het is mislukt. 

Slide 7 - Tekstslide

Homoniem
Een woord met meerdere betekenissen noem je een homoniem. 

Voorbeelden: 
arm, bank, kas, storten, voorstellen, prijzen, ruim 

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm/onderwerp
Let op! Je hoeft niet verder dan dat te kunnen in de toets. 

Samengestelde zinnen --> er staan twee persoonsvormen in én twee onderwerpen: 

Ik kan het bedrag wel contant betalen, maar ik pin liever. 

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm/onderwerp
Zet de zin in een andere tijd! 

De werkwoorden die veranderen = PV 

Dan wie + pv?    Als dat niet kan....
Wat + pv? 
 = het OW

Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm/onderwerp
Voorbeeld: 
Mijn vriend wilde eerst informatie verzamelen, voordat hij zo'n grote aankoop deed. 

Mijn vriend wil eerst informatie verzamelen, voordat hij zo'n grote aankoop doet. 

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm/onderwerp
Voorbeeld: 
Mijn vriend wilde eerst informatie verzamelen, voordat hij zo'n grote aankoop deed

Wie wilde? --> mijn vriend
Wie deed? --> hij 


Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de pv's? Ik wilde het nog geheim houden, maar Kevin praatte zijn mond voorbij.

Slide 13 - Open vraag

Wat zijn de ow's? Ik wilde het nog geheim houden, maar Kevin praatte zijn mond voorbij.

Slide 14 - Open vraag

Woordsoorten
ww = kan je vervoegen 
lw = de, het, een 
zn = dieren, dingen, mensen, namen (mv, verkleinen) 
bn = zegt iets over een zn 
tw = geeft hoeveelheid of volgorde aan 
vz = .... de kast/de kooi 
bw = bwb - tijden en plaatsen (morgen, misschien, wanneer)

Slide 15 - Tekstslide

Woordsoorten
vw = verbinden woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar 
Leer deze goed op blz. 141! 

Voorbeeldzin: Een (lw) Amerikaan (zn) is (ww) opgepakt (ww), omdat (vw) hij (...) een (lw) zebrapad (zn) op (vz) een (lw) druk (bn) kruispunt (zn) had (ww) geschilderd (ww).

Slide 16 - Tekstslide

Spelling
Leer de regels op blz. 106 + neem werkwoordspelling door (blz. 108 + 146)

Woorden afbreken komt er niet in voor! 

Slide 17 - Tekstslide