In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
grammatica en formuleren 2BK
Slide 1 - Tekstslide
Welke bewering is juist? Twee antwoorden zijn juist.
A
Een bijvoeglijk naamwoord geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord.
B
Een bijvoeglijk naamwoord kan alleen vóór het zelfstandig naamwoord staan.
C
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft altijd twee vormen (een korte en een lange vorm).
D
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord vertelt waarvan een zelfstandig naamwoord gemaakt is.
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijke gezegde in een zin? Noteer in eigen woorden
Slide 3 - Open vraag
Het werkwoordelijk gezegde kan uit één woord bestaan.
A
Waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
De persoonsvorm is onderdeel van het ww.gezegde.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
alle werkwoorden in een zin horen bij het werkwoordelijk gezegd.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Soms staat er geen persoonsvorm in een zin.
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin: Wij moeten de aantallen doorgeven.
A
Wij moeten
B
moeten
C
moeten doorgeven
D
aantallen doorgeven
Slide 9 - Quizvraag
Wij moeten de aantallen doorgeven. Wat is de pv?
A
wij
B
moeten
C
aantallen
D
doorgeven
Slide 10 - Quizvraag
Wij moeten de aantallen doorgeven. wat is onderwerp?
A
wij
B
moeten
C
de aantallen
D
doorgeven
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde: Morgen ga ik het cadeautje geven.
A
ga ik
B
ga geven
C
ik ga geven
D
cadeautje ga ik geven
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de pv: Morgen ga ik het cadeautje geven.
A
Morgen
B
ga
C
ik
D
geven
Slide 13 - Quizvraag
Mick geeft Jibbe morgen een cadeau. Wat is onderwerp?
A
Mick
B
geeft
C
Jibbe
D
een cadeau
Slide 14 - Quizvraag
Noteer alle voegwoorden die je kent
Slide 15 - Woordweb
Wat is 'maar'
A
LW
B
VW
C
WW
D
ZN
Slide 16 - Quizvraag
Wat is 'doen'?
A
LW
B
WW
C
ZN
D
VW
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een samengestelde zin?
Slide 18 - Open vraag
Wat voor woordsoort is het woord? Kies uit: bn – lw – vw – ww – zn. 'tandarts'
Slide 19 - Open vraag
Wat voor woordsoort is het woord? Kies uit: bn – lw – vw – ww – zn. 'een'
Slide 20 - Open vraag
Wat voor woordsoort is het woord? 'gestuiterd'
A
lw
B
ww
C
zn
D
bn
Slide 21 - Quizvraag
Wat voor woordsoort is het woord? Kies uit: bn – lw – vw – ww – zn. 'toen'
Slide 22 - Open vraag
Wat voor woordsoort is het woord? 'als'
A
lw
B
ww
C
vw
D
zn
Slide 23 - Quizvraag
Wat voor woordsoort is het woord? 'broodje'
A
lw
B
ww
C
zn
D
bn
Slide 24 - Quizvraag
Wat voor woordsoort is het woord? 'het'
A
lw
B
ww
C
zn
D
vw
Slide 25 - Quizvraag
Waar zegt een bijvoeglijk naamwoord altijd iets over?
Slide 26 - Open vraag
Kun jij de plastic borden weggooien? Wat is 'kun'
A
lw
B
ww
C
zn
D
bn
Slide 27 - Quizvraag
Kun jij de plastic borden weggooien? Wat is 'plastic'
A
lidwoord
B
werkwoord
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 28 - Quizvraag
Noteer stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden
Slide 29 - Woordweb
Noteer zoveel mogelijk voegwoorden
Slide 30 - Woordweb
In de winter eten veel mensen vaak stamppot, maar sinds wanneer doen we dat eigenlijk? In 1652 was de hutspot al op de eettafel te zien en in 1667 verscheen het eerste recept voor de stamppot. Hutspot werd in de winter gegeten, omdat de ingrediënten dan beschikbaar waren. Noteer alle voegwoorden.
Slide 31 - Open vraag
Ik vond het concert geweldig. Vond= het = concert= geweldig=
Slide 32 - Open vraag
Joep heeft zich vanmorgen verslapen, dus hij kwam te laat. Joep=
A
lw
B
ww
C
zn
D
vw
Slide 33 - Quizvraag
Joep heeft zich vanmorgen verslapen, dus hij kwam te laat. kwam=
A
lw
B
ww
C
zn
D
vw
Slide 34 - Quizvraag
Joep heeft zich vanmorgen verslapen, dus hij kwam te laat. dus=
A
lw
B
ww
C
zn
D
vw
Slide 35 - Quizvraag
Enkelvoudig of samengesteld? Eet je liever pizza of friet?
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 36 - Quizvraag
Enkelvoudig of samengesteld? Als jij de hond uitlaat, ruim ik op.