Hoofdstuk 5 & Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 5 & Hoofdstuk 6
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 & Hoofdstuk 6

Slide 1 - Tekstslide

De supermarkt heeft chocolade in de aanbieding. Gaat deze beschrijving over vraag of aanbod?
A
Vraag
B
Aanbod

Slide 2 - Quizvraag

Nikita wil nieuwe schoenen. Is dit vraag of aanbod?
A
Vraag
B
Aanbod
C
kan beide
D
geen van de twee

Slide 3 - Quizvraag

Vraag en aanbod
Op elke markt is er vraag en aanbod van producten:
  • vraag op de markt gaat over alles wat mensen willen kopen
  • aanbod op de markt is alles wat producenten te koop aanbieden

Slide 4 - Tekstslide

De inkoopprijs van een nietmachine is 2,50 euro. De verkoopprijs is 3 euro. Wat is brutowinstopslag %?
A
20%
B
25%
C
10%
D
15%

Slide 5 - Quizvraag

De inkoopprijs van een tafel is € 200.
De brutowinstopslag is 45% van de inkoopprijs.


Verkoopprijs wordt dan:
A
€90
B
€245
C
€290
D
€45

Slide 6 - Quizvraag

Brutowinstopslag
                       Het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs is de brutowinstopslag






Brutowinstopslag = verkoopprijs - inkoopprijs
Inkoopprijs + brutowinstopslag = verkoopprijs
inkoopprijs
€10
brutowinstopslag
50%  = €5,-
verkoopprijs 
€15

Slide 7 - Tekstslide

Brutowinstopslag in procenten
Verkoopprijs= inkoopprijs + brutowinstopslag
€ 90= € 60 + brutowinstopslag
Brutowinstopslag= €30 
Brutowinstopslag als % van de inkoopprijs
Dus hoeveel procent is 30 van 60= 30:60x100= 50%

Slide 8 - Tekstslide

Om de omzet te berekenen,
gebruik je:
A
afzet x consumentenprijs
B
afzet x verkoopprijs
C
afzet x inkoopprijs
D
Verkoopprijs - BTW

Slide 9 - Quizvraag

Afzet en Omzet (herhaling)
Afzet= aantal producten dat je verkoopt.

Omzet= afzet x verkoopprijs

Slide 10 - Tekstslide

Inkoopprijs
De prijs die je als winkelier voor de producten betaalt, noem je de inkoopprijs.

Slide 11 - Tekstslide

Omzet berekenen

Omzet = afzet × verkoopprijs

Thomas heeft een fietsenzaak. Deze week verkoopt hij 33 fietsen. De gemiddelde verkoopprijs van een fiets is € 690.
Bereken de omzet van deze week.
A
€ 22.770
B
€ 690
C
33.000
D
€ 20.991

Slide 12 - Quizvraag

De juiste formule voor het berekenen van de nettowinst is ..
A
nettowinst = omzet - inkoopwaarde
B
nettowinst = brutowinst + bedrijfskosten
C
nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten
D
nettowinst = omzet - brutowinst

Slide 13 - Quizvraag

De nettowinst berekenen.
Omzet 
inkoopwaarde               -
brutowinst 
bedrijfskosten              -
nettowinst 

Slide 14 - Tekstslide

Hoe wordt nettoloon berekend?
A
Brutoloon - loonbelasting en sociale premie = nettoloon.
B
Brutoloon / aantal gewerkte uren = nettoloon.
C
Nettoloon + sociale premies = brutoloon.
D
Nettoloon x belastingtarief = brutoloon.

Slide 15 - Quizvraag

Nettoloon berekenen!
Nettoloon = brutoloon - inhoudingen
Sociale premies
Loonbelasting

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de miljoenennota?
A
Hetzelfde als de rijksbegroting
B
Dat leest de koning voor op prinsjesdag
C
De uitleg van de rijksbegroting
D
De cijfers van de rijksbegroting in grafieken

Slide 17 - Quizvraag

Wat staat er in de rijksbegroting?
A
verwachte inkomsten en uitgaven van het Rijk van het afgelopen jaar
B
verwachte inkomsten en uitgaven van het Rijk voor het komend jaar
C
bezittingen en schulden van het Rijk van het afgelopen jaar
D
bezittingen en schulden van het Rijk voor het komend jaar

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Wat zijn collectieve voorzieningen?
A
zwembad, fietspad, onderwijs
B
onderwijs, auto's leger
C
fietspad, straatverlichting, flat

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen collectieve voorziening?
A
School
B
Leger
C
Ziekenhuis
D
Kledingwinkel

Slide 22 - Quizvraag

Collectieve voorziening 
Collectieve voorzieningen:
- Bijvoorbeeld lantarenpalen en wegen 
- Collectieve voorzieningen worden betaald door belastingbetalers 

Een eigen bijdrage:
- Bijvoorbeeld school en het OV is niet gratis 
- Je moet er een bijdrage voor betalen 
- Toch is het een collectieve voorziening 

Slide 23 - Tekstslide

Collectieve voorzieningen

Slide 24 - Tekstslide

Wat zijn accijns?
A
extra kosten op voedsel
B
belasting voor kleding
C
geld wat terug kan krijgen
D
extra belasting op producten om het gebruik te verminderen

Slide 25 - Quizvraag

Subsidie en accijns
Subsidie
Een financiële bijdrage van de overheid om mensen en bedrijven te stimuleren
Accijns
Een extra belasting op producten die slecht voor ons zijn

Slide 26 - Tekstslide