t2c 26.09.23

Herhaling grammatica hoofdstuk 1

t2c
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhaling grammatica hoofdstuk 1

t2c

Slide 1 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

er
A
hij
B
het
C
wij
D
jij

Slide 3 - Quizvraag

sie
A
jij
B
zij
C
u
D
jullie

Slide 4 - Quizvraag

ihr
A
wij
B
jullie
C
u
D
ik

Slide 5 - Quizvraag

werkwoorden vervoegen

Slide 6 - Tekstslide

(kaufen) Ich ............. ein neues Handy.

Slide 7 - Open vraag

(tanzen) Wir .................. am liebsten Salsa.

Slide 8 - Open vraag

(heißen) Er ................... Theo.

Slide 9 - Open vraag

(wohnen) Du ............. in Nimwegen.

Slide 10 - Open vraag

(spielen) Ihr .............. Fußball.

Slide 11 - Open vraag

(grüßen) Warum .............. du ihn nicht?

Slide 12 - Open vraag

(reisen) Her Müller, ............. Sie gern?

Slide 13 - Open vraag

haben en sein

Slide 14 - Tekstslide

(haben) Ich ........... das nicht gemacht.

Slide 15 - Open vraag

(sein) Wir ............ zu Hause.

Slide 16 - Open vraag

(haben) Hannah .......... einen Bruder.

Slide 17 - Open vraag

(sein) Ich ............. 14 Jahre alt.

Slide 18 - Open vraag

(haben) ........... ihr ein Haustier?

Slide 19 - Open vraag

(sein) Du .............. sehr nett.

Slide 20 - Open vraag

Getallen

Slide 21 - Tekstslide

Schrijf voluit: 9

Slide 22 - Open vraag

Schrijf voluit: 17

Slide 23 - Open vraag

Schrijf voluit: 21

Slide 24 - Open vraag

Schrijf voluit: 34

Slide 25 - Open vraag

Schrijf voluit: 60

Slide 26 - Open vraag

Schrijf voluit: 100

Slide 27 - Open vraag

W-vraagwoorden

Slide 28 - Tekstslide

Hoe vertaal je 'wie' naar het Duits?
A
wie
B
wer
C
hoe
D
wann

Slide 29 - Quizvraag

Hoe vertaal je 'waar' naar het Duits?
A
wo
B
wieso
C
wann
D
wie

Slide 30 - Quizvraag

Hoe vertaal je 'wat' naar het Duits?
A
was
B
wer
C
wohin
D
wie

Slide 31 - Quizvraag

Hoe vertaal je 'waarvandaan' naar het Duits?
A
wohin
B
wieso
C
woher
D
weshalb

Slide 32 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 33 - Tekstslide

mijn
A
unser-
B
sein-
C
dein-
D
mein-

Slide 34 - Quizvraag

jullie
A
eu(e)r-
B
ihr-
C
unser-
D
sein-

Slide 35 - Quizvraag

haar
A
dein-
B
ihr-
C
eu(e)r-
D
sein-

Slide 36 - Quizvraag

Wanneer komt er een 'e' achter het bezittelijk voornaamwoord?
A
Wanneer het woord erna vrouwelijk is.
B
Wanneer het woord erna mannelijk is.
C
Wanneer het woord erna onzijdig is.
D
Wanneer het woord erna meervoud is.

Slide 37 - Quizvraag

(jouw) Ist das ............. Freund?

Slide 38 - Open vraag

(zijn) ............. Mutter ist immer fröhlich.

Slide 39 - Open vraag

(hun) Das ist ............ Vater.

Slide 40 - Open vraag

(mijn) Das sind ............. Eltern (ouders).

Slide 41 - Open vraag

Rangtelwoorden

Slide 42 - Tekstslide

Schrijf het rangtelwoord voluit: 1e

Slide 43 - Open vraag

Schrijf het rangtelwoord voluit: 7e

Slide 44 - Open vraag

Schrijf het rangtelwoord voluit: 19e

Slide 45 - Open vraag

Schrijf het rangtelwoord voluit: 20e

Slide 46 - Open vraag

Schrijf het rangtelwoord voluit: 27

Slide 47 - Open vraag

das Ende

Slide 48 - Tekstslide