Week 14 - Herhaling alle grammatica Thema 3

Woche 14 - Herhaling Grammatica 
Wir wiederholen 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Woche 14 - Herhaling Grammatica 
Wir wiederholen 

Slide 1 - Tekstslide

haben, sein

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoe kies je de juiste vorm van HABEN of SEIN?
timer
0:10
A
Met een lijst daarbij.
B
Je moet eerst weten over welke persoon het gaat.
C
Je kijkt naar de persoon eerst.

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

timer
1:00
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
haben
hast
haben
habt
hat

Slide 6 - Sleepvraag

Vervoeg het werkwoord sein

timer
1:00
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
seid
sind
sind

Slide 7 - Sleepvraag

Vervoeg de werkwoorden haben en sein

Slide 8 - Tekstslide

Kies de juiste uitgang bij haben

Ich (haben)
timer
0:10
A
haben
B
habe
C
hat

Slide 9 - Quizvraag

Er .... viele Freunde.

timer
0:20
A
hat
B
hast
C
haben
D
habt

Slide 10 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van haben
Du .................( hebt) hast sehr schön gesungen
timer
0:20
A
hast
B
haben
C
hat
D
habt

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de stam van een zwak werkwoord in het Duits?
timer
0:10
A
ik-vorm
B
hele werkwoord
C
hele werkwoord -(e)n
D
hij-vorm

Slide 13 - Quizvraag

Wat was het ezelsbruggetje voor de uitgangen van de zwakke werkwoorden?
A
e , st, t, en, t, en
B
e,st,u, ie,t,en

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Ich _____ gerne.
A
back
B
backe
C
backst

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Du _____ doch Lisa?
A
heiße
B
heißt
C
heißen
D
heißst

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

is 'vier' een rangtelwoord?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Rangtelwoorden
7. - 17. - 70.
A
siebte-siebzehnte-siebzigste
B
C
siebste - siebzehnste-siebzichste

Slide 22 - Quizvraag

Hoe schrijf je dit rangtelwoord voluit?

7
A
siebte
B
siebente

Slide 23 - Quizvraag

rangtelwoorden vanaf 20
A
getal + te
B
getal + ste

Slide 24 - Quizvraag

Hoe schrijf je het rangtelwoord 3e in het Duits?
A
dreite
B
dreide
C
dritte

Slide 25 - Quizvraag

rangtelwoorden 1 t/m 19
A
getal + te
B
getal + ste

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide


Kloktijd 1
A
10.05
B
15.25
C
19.10
D
14.40

Slide 31 - Quizvraag


Kloktijd 2
A
Klok A
B
Klok B
C
Klok C
D
Klok D

Slide 32 - Quizvraag

Kloktijden
3:45
A
Es ist Viertel nach drei
B
Es ist Viertel vor vier
C
Es ist zehn vor vier
D
Es ist fünf nach drei

Slide 33 - Quizvraag

Kloktijden
12: 05
A
Es ist zwölf Uhr
B
Es ist Viertel nach zwölf
C
Es ist fünf nach zwölf
D
Es ist fünf vor zwölf

Slide 34 - Quizvraag

Kloktijden
17:00
A
Es ist fünf Uhr
B
Es ist siebzehn Uhr
C
Es ist fünf Uhr
D
Es ist siebzehn Uhr

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Wat zijn bezittelijke voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, wij, zij
B
mijn, jouw, jullie, uw

Slide 39 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: uw
A
Ihr-
B
ihr-
C
dein
D
euer

Slide 40 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
zijn
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 41 - Quizvraag

Bezittelijk voornaamwoord:
haar
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 42 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Zimmer
A
mein
B
meine

Slide 43 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Mutter
A
mein
B
meine

Slide 44 - Quizvraag