Cellen = kleinste levende bouwsteen van een organisme
Ongeveer 37 biljoen
Vb: cellen die zorgen voor afscheiding van spijsverteringssappen
Slide 4 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Weefsel = gevormd door cellen met dezelfde vorm, kleur en functie
Vb: cellen die zorgen voor afscheiding van spijsverteringssappen vormen het klierweefsel
Slide 5 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Orgaan = gevormd door 2 of meerdere soorten weefsels
Vb: maag bestaat onder meer uit klierweefsel en spierweefsel
Slide 6 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Stelsel = gevormd door verschillende organen die meewerken aan eenzelfde functie
vb: organen zoals de maag, de lever en de darmen vormen het spijsverteringsstelsel
Slide 7 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Organisme = gevormd door alle stelsels samen
vb: stelsels zoals onder andere het spijsverteringsstelsel en het uitscheidingsstelsel vormen de mens
Slide 8 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Populatie = organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied voorkomen en waar interactie tussen de individuen mogelijk is
vb: roedel wolven, kudde schapen, ..
Slide 9 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Levensgemeenschap = verzameling populaties van verschillende soorten, die elkaar direct of indirect beïnvloeden
vb: verschillende soorten die leven in een bos
Slide 10 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Ecosysteem= gevormd door:
alle relaties tussen de organismen van een levensgemeenschap = biotische factoren
invloeden van abiotische factoren: water, licht, ..
vb: Oerbos Oost-Europa, vijver, vacht wolf, ...
Slide 11 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Biodiversiteit= verscheidenheid van het leven in al zijn vormen
diversiteit aan verschillende ecosystemen
diversiteit aan organismen binnen het ecosysteem
genetische variatie in de cellen
Niet gelijkmatig verdeeld in de wereld
Slide 12 - Tekstslide
1.1 Van cel tot ecosysteem
Ecologie= wetenschap die de complexe wisselwerking tussen de verschillende organismen en hun biotoop bestudeert op verschillende organisatieniveaus en zo een volledig beeld geeft van een ecosysteem.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
1.2 Van ecosysteem tot biotoop, habitat en niche
Biotoop= plaats waarin een bepaalde levensgemeenschap voorkomt
Ecosysteem legt de nadruk op interacties tussen biotische en abiotische factoren
Slide 15 - Tekstslide
1.2 Van ecosysteem tot biotoop, habitat en niche
Habitat= plaatsen die optimaal zijn voor het organisme, binnen een biotoop
Een organisme kan één of meerdere habitats hebben, voorbeelden:
Voortplantingshabitat
zomerhabitat
winterhabitat
Vb: pad, schildpad
Slide 16 - Tekstslide
1.2 Van ecosysteem tot biotoop, habitat en niche
Niche= elke soort neemt door een specialisatie een eigen functie in, in een biotoop
Een organisme kan één of meerdere niches hebben
Vb: boom
Slide 17 - Tekstslide
Benoem een ecosysteem
Geef 2 biotische factoren
Geef 2 abiotische factoren
Geef een habitat
Geef een niche
Slide 18 - Tekstslide
Ecosystemen vormen het onderzoeksdomein van de ecologie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Dee habitat van een veldmuis kan verschillende biotopen omvatten, zoals een bos, een weide en een akker
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Een kerkuil en een torenvalk jagen allebei op veldmuizen en hebben dan ook dezelfde ecologische niche