Future

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 2-4

Lesson goal

At the end of the lesson we know how to use "to be going to" when we talk about the future.

Future = toekomende tijd

Alles wat niet al gebeurd is (verleden tijd) en niet nu aan de gang is (tegenwoordige tijd). Dus alles wat nog moet 

gebeuren.

          4 soorten future

1

2

3

4

present  simple - bv the train leaves/ the shops closes/ the shows begin

bij vastgestelde tijden. Vast rooster/schema. 

Present continuous. I am having a party.   Dingen die je snel hebt afgesproken en waarbij alles is afgesproken (tijd, plaats, met wie etc)

 will  - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands zullen of zal gebruikt.

Ik zal de deur openen. I will open the door.

To be going to - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands gaan gebruikt.

We gaan zwemmen. We are going to swim

1

 Present

simple

tijden staan vast:

                - schema

                - rooster

                - dienstregeling

Gebruik: tijden staan vast, denk aan:

                - schema

                - rooster

                - dienstregeling

 hele werkwoord

 Let op: he/she/it = hele werkwoord + s

Present continuous for the future

2

Gemaakte afspraken waarbij alles is afgesproken (tijd, plaats, met wie etc)

am/are/is + ww + -ing

I am having a party

he is moving to Germany

we are seeing a movie tonight

they are studying together later on

3

zinnen waar je in het Ned. zullen of zal gebruikt

• Beloftes
• Dingen die je aanbied
• Voorspellingen zonder bewijs 
• Spontane beslissingen

Future = will

I will not read

you will not swim

he will not write

we will not sing

you will not dance

they will not walk

will + not = WON'T

Future = will

Shall I read ?

will you swim?

will he write?

Shall we  sing?

Will you dance?

Will they  walk ?

Dus:

bij vragen gebruik je Shall bij I and we

Zinnen waar je in het Nederlands 'gaan' gebruikt 

• Je bent iets van   plan
• Je ziet iets aankomen

4

Future = to be going to

Am I going to read ?

Are you going to swim?

Is he going to write?

Are we going to sing?

Are you going to dance?

Are they going to walk ?

Future = to be going to

I am not going to read

you are not going to swim

he is not going to write

we are not going to sing

you are not going to dance

they are not going to walk

(go) I __________ on holiday to Spain this summer.

1. will go
2. am going to go
3. will going
4. is going to go

(sing) _______ I _______ a song for you?

1. Will, sing
2. Am, going to sing
3. Won't, sing
4. Shall, sing

Now practise 

       p.42-45 I writting and grammar.